1.1.4 Aan het werk
Eigen atelier:
De aanvang was moeilijk. Hij kreeg weinig opdrachten en was genoodzaakt tal van kleine opdrachten aan te nemen. Hij verkoos liever een droge boterham dan zijn sprankelende geest te laten verkleumen. Hij werkte naar zijn hart hem ingaf en de tijden werden geleidelijk gunstiger voor hem. Hij heeft toen ook nog korte tijd op het atelier van Brom te Utrecht gewerkt. In die tijd die hij overhield maakte hij kleine satirische sculpturen, die misschien tot de beste behoren wat hij gemaakt heeft. [1]
Met de kerkelijke kunst in Nederland was het in die tijd droevig gestel. Slechts enkele, de besten, beseften dit en met hen begon de keer ten goede. Onder deze besten behoorde ook Charles Vos. De academie liet hij achter zich, hij vond zichzelf, zijn eigen taal, zijn eigen muzikaliteit.[2]
Alfons Boosten begon zijn kerken te bouwen en hij wendde zich tot Charles Vos voor de vervaardiging van beelden in zijn kerken. Jan Engelman gaf hem publicaties, Prof. Jean Adams en Pater Briels O.F.M. bezorgden hem met enkele collega's de eerste tentoonstellingen te Rolduc en in Heerlen. Ook andere architecten kwamen naar hem en gaven hem opdrachten. En voor de kerkelijke en profane architectuur, voor de vele bedehuizen, de pleinen en kerkhoven begon toen zijn onafgebroken en kostelijke arbeid.[3]
In het begin van de twintiger jaren was het atelier van de aankomend kunstenaar gevestigd in een van de bijgebouwen van het voormalige Franciscanerklooster, thans Regionaal Historisch Centrum Limburg (RHCL) , in de St. Pieterstraat te Maastricht. Hier werkte Vos samen met zijn eerste assistent, de heer Mesterom. In 1935 - als erkend beeldhouwer met veel opdrachten – verplaatste Vos zijn atelier naar de St. Bernardusstraat (thans no. 9c/d), waarin hij tot aan zijn dood bleef werken met zijn volgende assistent, Jan Balendong[4].
Renout van Brabant beschrijft in een memoriam het atelier:
“Het atelier is een grote ruimte, waar het soms zó vol kon staan, dat je niet wist hoe door de klei-ontwerpen, gipsvormen, steen en hout heen te komen. Het werk waaraan Charles Vos bezig was stond gewoonlijk op dezelfde plaats, in het goede vertrouwde licht van jaren. Hij kende dat licht, hij beminde dat licht en het spel met zijn duisternissen.
In hetzelfde atelier en op de bovenverdieping voor de houtsculpturen werkte zijn zeer bekwame assistent Balendonk, die hem bij de uitvoering behulpzaam was en in iedere grote greep en in ieder klein detail de ziel van de beeldhouwer aanvoelde.
Ik heb me vaak verwonderd over de rommel op zijn atelier. De verklaring was niet alleen zijn overgrote bedrijvigheid, maar meer zijn intense ingekeerdheid, en opgeslorpt worden door het werk van het ogenblik, het werkstuk in het goede licht, waardoor hij de ruimte daarachter, ieder gebrek aan comfort en de kou in de winter vergat. Eens was Vos bezig aan het grote verzetsmonument voor Roermond, hij kon nog juist om het geweldige klei-ontwerp heen lopen in een smalle strook langs de muur. Hij keek in schuingeplaatste spiegels naar het leven van de mannen, die groeiden onder zijn handen. Hij zette de deur open en ging in het tuintje staan om een totaal-indruk te krijgen.”[5]
Zijn werken zijn globaal te verdelen in kerkelijke en profane werken. Verderop zal daar uitgebreid op worden ingegaan.
[1] Brabant Renout van, In memoriam, in Katholiek Bouwblad 21 volume 12, blz. 185-188 en Jan Engelman, In memoriam Charles Vos in Limburgsch Dagblad van 20 februari 1954
[2] Brabant Renout van, In memoriam, in Katholiek Bouwblad 21 volume 12, blz. 185-188
[3] Brabant Renout van, In memoriam, in Katholiek Bouwblad 21 volume 12, blz. 185-188
[4] Balendong, Johannes Marie Mathijs (Jan), geboren te Maastricht 17 juli 1889. Tussen 1906 en 1936 verbleef hij te Roermond waarna hij terugkeerde naar Maastricht. Hij stierf te Maastricht op 21 april 1965. Hij heeft als docent beeldhouwen gewerkt van 1 september 1948 tot 1 september 1954 aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool te Maastricht.
[5] Brabant Renout van, In memoriam, in Katholiek Bouwblad 21 volume 12, blz. 185-188
afbeelding: St. Bernardusstraat 9c/d anno 2012
Charles Vos poserend in zijn atelier
Charles Vos poserend
Charles Vos aan het werk in zijn atelier
Vos met zijn uitvoeder en collega-docent beeldhouwen sinds 1948
aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool te Maastricht, Jan Balendong ca 1950
Charles Vos met Jan Balenbong aan het werk in het atelier en op de academie (foto's collectie Peters Smeets)
Sphinx:
Alvorens echter als beeldhouwer zelfstandig in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, was Vos in de jaren 1928-1929 vormgever bij de Maastrichtse aardewerkfabriek " De Sphinx ".
Door invoering van de auteurswet werd de Sphinx gedwongen eigen ontwerpers in dienst te nemen. Op 1 januari 1917 trad Johannes Henricus Lint (1889-1956) als keramische ontwerper in dienst bij de Sphinx. Hij werd in 1924 opgevolgd door Roozendaal, die er werkte tot 1928. Het kortste dienstverband als ontwerper kwam op naam van Charles Vos. Hij had al eerder de aandacht getrokken van Sphinx-directeur W. Bonemeijer. Hij wilde het bedrijf geleidelijk meer focussen op het gebied van kunstaardewerk. In september 1926 schreef hij “thans is het voorstel aan de orde om den Heer Vos, beeldhouwer van beroep te Maastricht, op een of andere wijze aan de fabriek te verbinden en zoodoende de artikelen te gaan fabriceeren weer op een ander gebied, waarvoor ik, afgezien van het Continent, in Zuid-Amerika een goed afzetgebied meen gevonden te hebben. Ik hoop, dat de Heeren dit voorstel zullen aannemen. Het zal de naam van de Sphinx geen kwaad doen.”[1]
Pas in de loop van 1928 kwam Vos in dienst bij het bedrijf. Slechts een zeer korte periode was hij verantwoordelijk voor de door hem ontworpen plastiekjes, zoals bijvoorbeeld - ter gelegenheid vande achttiende verjaardag van Prinses Juliana - het wit geglazuurd beeld
" Het Ontwaken" , dat op fijnzinnige wijze het ontluikend leven symboliseert.
Naast enkele beelden van heiligen waren het voornamelijk dierfiguren in klein formaat die geproduceerd werden.
Hij ontwierp in 1928 een servies onder de naam Globe. Zowel het ontwerp en decoratie waren van zijn hand. Dit nieuwe product werd in een stand op de Najaarbeurs in Utrecht gepresenteerd en trok veel publieke belangstelling. Het kwam niet in de handel en werd in beperkte oplage gemaakt. Verder ontwierp hij nog enkele plaquettes en een 40cm lange liggende sphinx. [2]
Vos werkte bij de Sphinx ook nauw samen met de ervaren medewerker Guillaume Oliver (in dienst sinds 1918). Naast de techniek van het aardewerk experimenteerde Oliver veel met glazuren en verfstoffen om nieuwe kleuren te ontdekken. Hij wist een bijzonder tint blauw te ontwikkelen. Samen met Vos heeft hij dat toegepast op de zgn. Botermadonna’s (zie particulieren, heiligen beelden, nummer 16). In de oorlogsjaren namen de inkomsten af omdat Vos minder opdrachten kreeg (hij werd geen lid van de kultuurkamer en mocht officieel geen kunst maken). Het terras van de woning van Oliver aan de Tongerseweg gebruikten ze als atelier en ruilden de beelden voor voedsel.[3]
In het voorjaar van 1929 nam Edmond Bellefroid het werk van Charles Vos over. [4]
In de Sphinx had Vos ook de beschikking over een eigen kleine ruimte, waar hij samen met de heer Olivier experimenteerde met aardewerk en glazuur; dit gebeurde onder leiding van directeur Ir. L.J.H.W. Bonemeyer, die zelf na langdurige proefnemingen reeds eerder de belangrijke vondst had gedaan om de beide materialen, aardewerk en glazuur, in één keer te kunnen bakken, hetgeen zowel een betere kwaliteit in esthetisch opzicht als een hogere duurzaamheid van het product tot resultaat had. Als hoogtepunt van het werken volgens dit procedé, kunnen de Kruiswegstaties van de Antonius van Paduakerk in de voormalige Huskenkolonie - thans "de Vrank" genaamd - te Heerlen worden vermeld. .
Vos ging daarbij niet over een nacht ijs. Eerst maakte hij een aantal gipsen studies die een idee gaven van de grove vorm van de kruisweg. Vervolgens of daarnaast werden diverse kleinere studies uitgevoerd om het bak- en glazuurproces te testen. Daarna werd het beeld in één keer gebakken. Er zijn diverse tests uitgevoerd. Edmond Bellefroid was behulpzaam bij het vaststellen van de kleuren.
In het museum Jacob van Horne bevinden zich een aantal voorstudies van de kruiswegstaties voor deze kerk. De test van statie 12 (de dood van Jezus aan het Kruis) was de enige die geheel is gelukt. Deze bevindt zich in de collectie van het museum. Twee andere proefstukken bevinden zich in privébezit. Daarna maakte Vos van een deel van de eerste statie nog een proefmodel op ware grootte in geglazuurd keramiek.[5] Deze statie is in bruikleen gegeven door het museum het Catharijneconvent te Utrecht.
Vos heeft tot aan zijn dood gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om bij de Sphinx zijn privé-werk te laten bakken.
In het onderdeel Sphinxcollectie wordt uitgebreider ingegaan op het oeuvre dat Vos maakte voor de Sphinx.
[1] Weltens, Maastrichts aardewerk, constructieve decors uit het interbellum, Zwolle 2006, blz. 50-51
[2] Weltens, Maastrichts aardewerk, constructieve decors uit het interbellum, Zwolle 2006, blz. 52-53
[3] Boogard, Jac van den (redactie) ; Charles Vos beeldhouwer 1888-1954; Maastricht 2023, blz. 39
[4] Weltens, Maastrichts aardewerk, constructieve decors uit het interbellum, Zwolle 2006, blz. 54
[5] Cauteren Van, Kruiswegen; de geschiedenis van de kruisweg, catalogus bij de tentoonstelling van 25 februari – 13 april 2009 in het Van Hornemuseum in Weert
afbeelding: Het ontwaken
afbeelding: Maria met Kind
afbeelding: Aap
afbeelding: servies Globe
afbeelding: Antnonius van Padua (Huskenkolonie Vrank Heerlen): kruiswegstatie
Docent:
Het Stadsteekeninstituut werd bij Raadsbesluit van 16 juni 1898 opgericht. In de jaren 1920 waren er drie cursussen: handtekenen, technisch schilderen en boetseren. De lessen werden gegeven in de voormalige Cellebroederskapel.[1]
Op 1 oktober 1926 werd het instituut omgezet in de Middelbare Kunstnijverheidsschool (naderhand Stadsacademie voor Toegepaste Kunsten genaamd) met Jos Postmes (30 juli 1896 – 30 november 1934) als medeoprichter en eerste directeur. De school was gevestigd aan de Herbenusstraat te Maastricht. [2]
afbeelding: Leden van de Commissie van Toezicht, directeur, leraren, leerlingen en genodigden bijeen ter gelegenheid van de officiële start van de Middelbare Kunstnijverheidsschool op 30 oktober 1926)
Van 30 oktober 1926 tot 1 oktober 1953 vervulde Charles Vos de post van leraar beeldhouwen aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool. Vos gaf op de afdeling C de dagcursus beeldhouwen.
Het vakkenpakket van deze cursus bestond uit: algemeen vormend onderwijs, anatomie*, boetseren* , composieten, gieten*, hakken in verschillende materialen*, iconografie, kunstgeschiedenis*, lettertekenen*, materiaalleer, maquette maken, modeltekenen, ontwerpen* en natuursteen. Aan de afdeling E werd de cursus keramiek (9 uur per week) gegeven. Deze cursus was bedoeld voor hen die op een atelier of fabriek werkzaam waren en zich verder wilden bekwamen in het ontwerpen, boetseren en kennis van materialen teneinde zich voor te bereiden als ontwerper, of leider van een afdeling in de keramische industrie of een keramisch atelier wilde oprichten of zich als zelfstandig pottenbakker wilde vestigen. Aan de avondcursus (beeldhouwen en keramiek) gaf hij ook nog het vak tekenen.[3]
afbeelding: De beeldhouwklas onder leiding van Charles Vos - geheel links op de foto - tijdens het cursusjaar 1926/1927 (uiterst rechts Pierre Deams)(historisch centrum limburg RAL G 388)
De beeldhouwklas 1929 links Pierre Deams met naast hem Charles Vos (Historisch Centrum Maastricht RAL G392)
afbeelding V. Van Hasselt, Ch. Vos, J.Eijmael, H.Claessen (afbeelding Paulussen)
afbeelding: de beeldhouwklas tijdens het schooljaar 1926/1927
Kunstnijverheidsschool eind jaren veertig twintigste eeuw
Vos geeft aanwijzingen aan Frans Gast, links op de voorgrond Vera van Hasselt en rechts Nic. Tummers
In 1928 werd een tentoonstelling gehouden van het werk van de leerlingen van de Middelbare Kunstnijverheidsschool.
afbeelding Opening van de tentoonstelling. V.l.n.r. (zittend) Henri Jonas, Dominque Stassen, wethouder Grossier, burgemeester Van Oppen,
Jos Postmes, raadsleden Hoeks en Kleinen (staand) C. op den Camp, ?, Charles Vos, ?, W. Veltman, Edmond Bellefroid, ir. Th. Huydts, H. Reck, ?
Charles Vos, professor aan de Academie te Maastricht (De Katholieke Illustratie, 1949)
afbeelding Voor een diner voor de directeur, leraren en vrienden van de school werd op 29 oktober 1929 een diner gehouden. Op de menukaart van Jos Postmes maakte Charles Vos een tekening.
Hij beeldde Jules Schaepkens van Riemst, de voorzitter van de Raad van Toezicht, gezeten op een schaap uit, terwijl de stadsengel van Maastricht, met het postuur en de gelaatstrekken van Jos Postmes, hem een lauwerkrans op het hoofd zet.
Hoewel aanvankelijk aangenomen om zich van een vast inkomente verzekeren, schonk dit docentschap hem zoveel voldoening en vreugde, dat Vos deze zware taak zijn leven lang bleef volhouden. Als leraar gaf hij zijn ogen goed de kost: " Waarnemen " was dan ook het belangrijkste, wanneer deze kleine, gedrongen man met een olijkeblik, voorovergebogen op de fiets zijn dagelijkse ronde maakte van huis naar zijn atelier, "De Sphinx" en zijn school en weer terug.
afbeelding: Charles Vos (door Nic. Tummers)
Dat waarnemen - het registreren in de geest van dagelijkse gebeurtenissenin een alledaagse omgeving - leidde ertoe, dat Vos in zijn beeldhouwwerk bij voorkeur " het leven van alledag " typeerde. Om deze reden verleende Nic. Tummers, die van 1945 tot 1949 tot Vos' leerlingen behoorde, hem de titel "Leraar van het Straatbeeld" in het gelijknamige artikel, dat door hem werd geschreven als bijdrageaan de publicatie "Charles Vos" - 'Straatbeelden', Maastricht 1988 (blz.6-9). In dit artikel vermeldt Tummers, dat Vos er goed in was geslaagd het belang van een kijkgierige instelling over te dragen op zijn leerlingen. Nic. Tummers (5 februari 1928- 24 april 2020), evenals zijn echtgenote, de beeldend kunstenares Vera van Hasselt (5 juli 1924 - 5 oktober 2014) en de beeldhouwers Piet Killaars (17 oktober 1922 - 8 februari 2015), Rob Stultiens (6 oktober 1922 – 23 maart 2002) en Frans Tuinstra (23 augustus 1923 – 2006) spreken allen met groot respect over hun leermeester, terwijl zij zich Vos grappen nog levendig herinneren. Een oud student van Vos herinnerde zich een excursie met de beeldhouwklas naar Den Haag. Zijn vriendin was ook aanwezig op die reis. Vos kondigde vroegtijdig de komst van een lange donkere tunnel aan!
Naast het waarnemen in de dagelijkse praktijk attendeerde Vos zijn studenten op bestaand werk in boeken, die hij meenam naar school. Een speciale plaats nam het werk van Lipchitz (1891-1973) en Zadkine (1890-1967) in. Ook werd regelmatig gebruik gemaakt van modellen. Vos werkte niet met een verplichte literatuurlijst voor zijn studenten.
Toch was Vos over het algemeen een zeer zwijgzame man, die in overeenstemming met zijn vrolijke natuur elke feestelijke gelegenheid aangreep om met een grappig kunstwerk te voorschijn te komen. Als voorbeeld binnen de familiekring kan genoemd worden een taartring, die Vos in 1926 maakte ter gelegenheid van de verjaardag van een familielid . De ring toont de jarige, die met zijn uitbundig vrolijke familie een feestelijke rondedans maakt, waarbij de met de pen getekende en als aquarel uitgewerkte figuren min of meer karikaturaal zijn uitgebeeld.
Enkele bekende beeldhouwers, naast de bovengenoemde, die hun opleiding bij Vos gevolgd hebben zijn: Jef Courtens (12 augustus 1923 – 16 mei 2009), Jef Eymael (18 april 1921 – 15 juli 2007), Frans Gast (11 november 1927 – 11 januari 1986), Wim van Hoorn (26 mei 1908 – 17 september 1979), Giel Serpenti (27 maart 1906 – 22 juni 1982) en Arthur Spronken (20 juli 1930 - 5 april 2018).
Bij het 20-jarig bestaansjubileum van de Academie in 1946 maakte Vos een reliëf met een drietal figuren. Het linker figuur heeft een beeldje in de hand (voorstellende de Beeldhouwkunst), de middelste heeft een palet in de hand (de Schilderkunst) en de rechtse een tekenvel met stift (de Tekenkunst). Onderaan staan de letters MK en op het voetstuk het getal 20. [4]
afbeelding Vos en zijn vrouw, hun drie kinderen en overige familieleden
Op 14 november 1953 werd een afscheidsdiner georganiseerd op de Kunstacademie. Naast familieleden, collega's waren tal van genodigden aanwezig. De menukaart voor het diner was "in de stijl" gemaakt: kwinkslagen en humor ontbraken niet.
Voorgerecht:` Vossestartsop
Tussengerecht: Pesteikes mèt Sjarelkespatee
Hoofdgerecht: Beeldhawerstong mèt fritte
Nagerecht: Boetseerpudding
Het receptieboek geeft een beeld van de bezoekers.
afbeeldingen uit de collectie Peters Smeets
[1] Ubachs, P.J.H., en I.M.H. Evers, Historische Encyclopedie Maastricht. Zutphen, 2005 blz. 507
[2] Ubachs, P.J.H., en I.M.H. Evers, Historische Encyclopedie Maastricht. Zutphen, 2005 blz. 297
[3] Wouters, 40 jaar Kunst en Kunstnijverheidsonderwijs in Maastricht; * vakken waarin die Vos les gaf.
[4] Rond 1930 werd het beeld door Astra op de markt gebracht ter gelegenheid van het eerste lustrum van de Kunstenaarsvereniging met de tekst Kunstenaarsvereniging (bovenaan), 1ste Lvstrvm (onderaan)
1.1.5 De organisator
Vos was vaak betrokken bij activiteiten die in Maastricht georganiseerd werden.
Carnaval:
Als fervent carnavalist vond Vos het een welkome uitdaging om in café " De Momus " alle spiegels kleurrijk te beschilderen, terwijl hij ook ieder jaar praalwagens ontwierp voor de optocht en meewerkte aan de "Oprechte Mestreechter Vasteloavesgezet ".
Voor de carnavalsoptocht van 1937 maakte Charles Vos maskers.
afbeelding: spiegels in de Momus met carnaval
Links op de foto de president van Sociëteit Momus, daarnaast de kop van een bekende Maastrichtenaar. (Limburger Koerier 4 februari 1937)
De Sociëteit is waarschijnlijk de oudste Carnavalsvereniging van Nederland; de oprichting vond plaats in 1839. Een van de activiteiten van de vereniging was de organisatie van de Carnavalsoptocht. In 1935 organiseerde zij de laatste optocht. De Momus rekte haar bestaan nog tot aan het eeuwfeest. “Het Comité van Vijf” nam de organisatie tot aan de Tweede Wereldoorlog over. Na de oorlog werd het carnaval georganiseerd door de pas opgerichte Tempeleers.
Een vriendin van de dochters van Charles beschrijft haar carnavalservaringen. “Met carnaval ging ik op stap met hem. Charles verkleedde zich altijd als mandarijn. Hij had dan een grote oranje mantel om en droeg een oranje muts. Zijn vrouw, een Amsterdamse die altijd model voor hem stond, ging nóóit mee; wèl zijn zoon en beide dochters. Tegen de tijd dat de cafés dicht gingen, had Charles echter nooit zin om naar huis te gaan. Wij liepen dan met hem, zijn zoon aan de ene kant en ik aan de andere, zingend door de straten van 'en veer goon nog neet naor hoes, nog lang neet, nog lang neet'. Dan maakte hij tien stappen vooruit, maar deed evenveel stappen terug. Dan vond ie weer een lantaarnpaal en bleef daar staan, zodat je nooit thuiskwam. Het was al ochtend als we hem eindelijk terug in de Aylvalaan hadden, want daar woonde hij.” [1]
In het kader van Carnaval maakte hij twee vrolijke, bonte tekeningen als ontwerp voor de omslag van de door Mathias Kemp in 1929 geschreven Carnavalsroman "De Bonte Storm"
In dit bestek mag niet onvermeld blijven Vos laatste schepping het alom bekende "Mooswief”, staande op een vijfhoekige fonteinbak en voorzien van vijf door Rob Stultiens vervaardigde bronzen sproeiers, dat zich op de Markt te Maastricht bevindt. Behalve een ode aan de marktvrouw en als blijvende herinnering aan de destijds bijna uitgestorven generatie van "Mooswiever", wordt in dit op een guitige groentevrouw geïnspireerd beeld bovendien het folkloristische, Maastrichtse carnavalstype.
"Het Mooswief" - ofwel de als groentevrouw vermomde, levensgrote pop, welke tijdens Carnaval hoog aan een paal op het Vrijthof prijkt - uitgebeeld, door Vos bedoeld als symbool van de Maastrichtse Carnavalsvreugde. Hoezeer Vos zich bij dit beeld betrokken voelde en er in zijn geest nog mee bezig was, blijkt uit zijn op zijn ziekbed uitgesproken wens: "Een Mooswief dat alleen staat, is eigenlijk ook niets. Zo gauw als ik weer beter ben, maak ik er een "Moosmaan" bij. Het idee heb ik al in mijn hoofd". Echter, door het overlijden van Vos is het er niet meer van gekomen.
[1] Mestreech online
Afbeelding: De Bonte Storm
Afbeelding: het mooswief
Afbeelding: het mooswief
PETRA:
In 1928 werd door de Algemeene Roomsch-Katholieke Kunstenaars Vereeniging en het Sint-Bernulphus de Permanente Tentoonstellingsraad voor Katholieke Kunst (PETRA) ingesteld. Het doel was regelmatig tentoonstellingen te organiseren, als bron voor inspiratie voor kerkelijke kunstenaars. Zowel traditionalistische architecten als monumentale kunstenaars waren in de organisatie vertegenwoordigd. De jury werd gevormd door E. Haslinghuis, M. Molenaar, J. Engelman, A. vd Sandt en Ch. Vos (secretaris).
De eerste (en tevens laatste) tentoonstelling werd in het jaar van oprichting georganiseerd in de omgang van de Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Maastricht. [1]
De tentoonstelling werd geopend door de voorzitter ir. H. Theunissen. Hij dankte pastoor Brune en het plaatselijke Comité die belangeloos meegewerkt hadden aan de voorbereiding en inrichting van de eerste PETRA-tentoonstelling.
Daarna gaf hij het woord aan dr. Cass. Hentzen O.F.M.. Deze benadrukte het belang van de tentoonstelling voor de Kerkelijke Kunst. Kerkelijke Kunst behoorde stichtend, waardig en vertellend te zijn en eiste een nederige en dienstbare opstelling van de zijde van de kunstenaar. Het organisatiecomité had bij de samenstelling van de tentoonstelling hiermee goed rekening gehouden. De tentoonstelling richtte zich ook op de geestelijkheid die als opdrachtgevers “kennis kunnen nemen van de uitingen onze hedendaagsche Katholieke kunstenaars”. Er werden 47 werken tentoongesteld.
Charles Vos was vertegenwoordigd met een beeld van de H. Familie, dat nog niet verkocht was gezien de opmerking van Hentzen “de H. Familie van Ch. Vos verdient méér dan een reproductie in den catalogus en gelukkig de pastoor, dier er de hand op legt voor zijn kerk”. [2]
[1] Van Roon, Marieke Goud, zilver en zijde, Katholiek textiel in Nederland 1830-1965 (proefschrift juni 2010), blz 207 htts://openaccess.leidenuni.nl
[2] Welters, Ad; de tentoonstelling “Petra” te Maastricht (mei 1928) in het Gildeboek 11, 1928 blz 113-121 (st. Bernulphusgilde)
afbeelding: affiche Petra
afbeelding H. Familie
Missieweken:
In 1921 en 1936 was Vos betrokken bij de organisatie van de missieweken.
In de zomer van 1921 werd een grootscheeps missiefeest gehouden met als doel liefde en geestdrift op te wekken voor de katholieke missiën. Een historisch-religieuze missie-optocht maakte deel uit van de festiviteiten. De tocht trok tweemaal (17 en 24 juli 1921) door de stad. Olterdissen had de regie op zich genomen en werd ondersteund door Th. Boosten, Ch. Vos. J. Postmes, L. Pilet en A. Welters. [0]
afbeelding: Missie-optocht 1921
Het Dioceseen Missie-comité kreeg van de bisschop opdracht de Missieweek in augustus (9 t/m 16 1936) te organiseren.
In het Limburgsch Dagblad stond op 23 juni 1936:
“In het comité der feestelijkheden hebben de kunstenaars Henri Schoonbrood en Charles Vos reeds zitting, zoodat men verwachten kan dat de artistieke verzorging van den stoet onder de noodige waarborg geschiedt. Het secretariaat van het feestelijkhedencomité wordt waargenomen door dhr. G. Prick, Alexander Battalaan 78. Verdere leden zijn dhr. Bourdor. dir. der Radiocentrale; dhr. Schreuder; kapelaan Tilmans en drs. Charles Thewissen, aan wien het voorzitterschap is opgedragen. Het ligt in de bedoeling van het comité zich nog te laten assisteeren door een uitgebreide optochtcommissie, waarvoor nog een aantal personen, onder wie nog verschillende kunstenaars, zal worden aangezocht. Het voorbereidende werk is voor een gedeelte reeds verricht, zoodat met de feitelijke organisatie kan begonnen worden.”
Op 9 augustus werd de week geopend met een pontificale hoogmis en de onthulling van een gedenksteen voor kardinaal Van Rossum, gemaakt door Charles Vos.
Het hoofdcomité van de Missieweek nam het initiatief om een monument op te richten voor Z. Em. Kardinaal Van Rossum (1854-1932) [1]. De hoogmis werd door de bisschop van Roermond, Mgr. Lemmens, opgedragen ter verkrijging van Godszegen op het missiewerk en voor de zielenrust van wijlen kardinaal Van Rossum. Onmiddellijk daarna vond de onthulling plaats van de gedenksteen ter nagedachtenis aan de kardinaal. De marmeren plaat is versierd met een bronzen reliëf van Van Rossum en diens wapen in brons. [2]
De plechtigheid werd geleid door Mgr. Lemmens, die na een korte toespraak overging tot de onthulling. De toespraken werden afgesloten door de laatste secretaris van Mgr. Van Rossum, pater Lijdsman, die aandacht vroeg voor de grote inzet voor de missionering van de overledene. Tot slot van de plechtigheid bood de voorzitter van het hoofdcomité, Mr. A. Kessen, het monument aan de St. Servaas aan waarna Mgr. Wouters dit zeer dankbaar aanvaardde. Hij bracht in herinnering de dieptreffende gebeurtenis van het bezoek van Mgr. Van Rossum aan de stad in 1932 en dankte het missiecomité voor het monument. [3]
’s Middags was een historische missieoptocht die van de Brusselsestraat naar de Tweebergerpoort, Vrijthof, St. Jacobsstraat, Kapoenstraat, Witmakersstraat, Cortestraat, OLV-plein, Wolfstraat, Kleine Staat, Muntstraat, Markt, Boschstraat, Markt, Grote Gracht, Helmstraat, Grote Staat, Kleine Staat, M. Brugstraat, St. Servaasbrug, W. Brugstraat, Stationsstraat en Parallelweg voerde. [4]
Het thema van de optocht was “de gang van het H. Evangelie door de vijf werelddelen, voorgesteld als triomph van het Kind Jezus over de wereld”. In het missiegedeelte van de stoet kwamen vooral de Limburgse missionarissen naar voren. Aan de wijze van uitbeelding werd veel aandacht besteed.
Charles Vos en Henri Schoonbrood namen plaats in de optochtcommissie en werden ondersteund door andere Maastrichtse kunstenaars. Charles Vos maakte een tweetal praalwagens. [5]
In het eerste inleidende gedeelte van de stoet reden drie praalwagens mee: de Annunciatie (ontwerp G. Hack), ’t huisje van Nazareth (ontwerp H. Schoonbrood) en het verrezen Kind Jezus (ontwerp Charles Vos), waarop een geopend graf wordt voorgesteld met op de achtergrond een verrezen Kind Jezus, omring door bazuinspelende engelen.
Het derde deel, dat de missionering van de stad en het gewest uitbeeldde, telde twee praalwagens: één van de grafkerk van St. Servaas en één van het graf van St. Willibrord. De eerste wagen was een ontwerp van Charles Vos en bestond uit een boven- en benedenplan. Beneden is de grafkerk van St. Servaas uitgebeeld terwijl boven de bouw van de kerk werd weergegeven. [6]
Op 16 augustus trok de stoet nogmaals door de stad.
Na de onthulling van het Kardinaal van Rossum-monument in de St. Servaaskerk, de groots opgezette Missie-optocht was als derde hoofdschotel in de Missieweek een tentoonstelling in de voormalige Dominikanerkerk, benevens in de aangrenzende lokaliteiten. Op het podium voor het orgel werd het grote beeld van St. Servaas, dat Charles Vos vervaardigde voor de Heiligdomsvaart van 1930, omgeven door een rijke versiering van palmen opgesteld. De Tijd schreef: “deze tentoonstelling zal sober van opzet gehouden worden, in strakke moderne lijnen teneinde zoo weinig mogelijk afbreuk te doen aan het architectonisch beeld van het kerkinterieur. Slechts een aantal wimpels zullen een lijnversiering aangeven. Planten en bloemen spelen een voorname rol. In het midden van de kerk komt een fontein met bloemenperk. Rond de pilaren en muren worden bloembakken aangebracht, zoodat de kerk een bloementuin zal worden. In de kerk komen de stands van de deelnemende missie-congregaties. Het inrichten der buffetten zal aan dameshanden overgelaten worden, waartoe het podium zal worden ingericht, teneinde dorstigen en hongerigen te laven, waarbij een keur van jongedames in fleurige costuums de helpende hand zullen bieden. Ook zal een zomertuin ingericht worden op de speelplaats van de aangrenzende Mulo-school.” [7]
[0] Noten, “Jao diech höbs us aon ’t hart gelege”, het leven van Fons Olterdissen, Maastricht 1996, blz. 82
[1] Hij was de grote strateeg achter de missiepausen Benedictus XV, en vooral Pius XI. Door hem geïnspireerd verschenen de beroemde missie-encyclieken Maximum Illud (30-11-1919) en Rerum Ecclesiae (28-2-1926), die het missiewerk enorm hebben gestimuleerd en getransformeerd. (bron www.historici.nl)
[2] Limburger Koerier, 8 augustus 1936
[3] Limburger Koerier, 10 augustus 1936
[4] J.T., de missieweek te Maastricht, Limburger Koerier 8 augustus 1936
[5] Charles Thewissen, De Maastrichtse missieweek, Limburger Koerier 4 juli 1936
[6] J.T., Missie-optocht, Limburger Koerier 20 juli 1936
[7] MISSIE-WEEK Tentoonstelling in de Dominikanerkerk te Maastricht in de Tijd van 25 juli 1936.
afbeelding: onthulling van plaquette Van Rossum
Heiligdomsvaart 1930 en 1937:
Charles Vos maakte voor de Heiligdomsvaart in 1930 (12-27 juli) een beeld van St. Servaas dat tijdens de festiviteiten op het Vrijthof stond. Na afloop is het beeld nog te zien geweest in kruisgang van de St. Servaaskerk.
Voor de Hoofdwacht op het Vrijthof werd het beeld van St. Servaas opgesteld, geflankeerd door St. Lambertus en St. Hubertus.
afbeelding Servatius tijdens de Heiligdomsvaart 1930
St. Servaas op het Vrijthof voor de Hoofdwacht, geflankeerd door St. Hubertus en St. Lambertus (1930) (foto RHCL)
St. Servaas op het Vrijthof voor de Hoofdwacht, geflankeerd door St. Hubertus en St. Lambertus (1930) (foto RHCL)
gipsen beeld in de gang van de St Servaaskerk (foto RHCL 27957-32095)
Jan Engelman schreef met veel waardering over het beeld:
“Het had iets patriarchaals, iets dat zeer welbegrepen weergaf den geest van grootsche soberheid en de onverzettelijke overtuigingskracht der vroeg-christelijke tijden waarin Servatius heeft geleefd. Het was een beeld van zware, gedrongen massa, alsof het een rotsblok was dat door een gril der natuur zoo werd gemodelleerd.
Er was niet veel détail aan te bespeuren en weinig naturalistische werkelijkheidsweergave maar het had toch niet het schematische der vooropgezette styleering. Het bleef bij alle
grootheid van vorm, vrij, levend van spanning. Het was een organisch gegroeid beeld waarnaar men telkens weer wilde omkijken.
Het onwerkelijke, het ongeziene als werkelijkheidte doen verschijnen, is een der bijzondere vermogens van den goeden kunstenaar. Wanneer men opzag naar dit beeld (en vooral wanneer men het van links in het verkort zag trof de zekere, stoere kracht van dit werk ontwaarde men slechts na eenigen tijd van toezien, dat de beeldhouwer zich niet had gestoord aan de academische anatomie. Uit de gesloten massa der heiligengestalte maakte zich een verstorven, aartsvaderlijke herderskop metlangzaamheid los en ook twee handen, geweldig groote handen, zag men als zware uitstulpingen verschijnen. De linkerhand hield den rankenken bisschopsstaf vast, zooals men die kent uit de schatkamer van Sint Servaas, en de rechterhand maakte het gebaar van zegenen. Het was als men scherp toekeek, vreemd om te zien hoe vooral die rechterhand “onmogelijk” in de massa zat. Dupuis of Falise zouden dit nooit aldus gedurfd hebben. En wat was deze hand geweldig in verhouding tot het hoofd! Waar was de reëele afstand tusschen die hand, die klauw mag men wel zeggen en het corpus.
Charles Vos had echter iets beters gedaan dan habiel die vraagstukken der anatomie oplossen (waartoe deze “Prix de Rome” natuurlijk wel in staat is). Hij had den bisschop Servatius begrepen als een heilige verschijning tegen een verren rijken achtergrond van mysterie. Hij gaf een gestalte die met plechtigheid en waardigheid met “dracht” den kromstaf hief en de met machtig, breed, overhuivend en omsluitend gebaar wist te zegenen. Hij deed deze manualen langzaam groeien uit een schier mastodontische massa en verwekte zoo, voor den gevoelige, die zich zonder vooroordeelen wist in te stellen, een zeer sterke suggestie.Zoo gaf deze beeldhouwer een deformatie, een vervorming der werkelijkheid die volkomen was verantwoord. Het onwerkelijke, het ongeziene verscheen als werkelijkheid …. Met statie en imposant doorvoeld van expressie en gebaar met diepe wijsheid is kop en handbeweging.” [1]
Nog een tweede artikel werd aan het beeld gewijd:
“Het eerste publieke, dat zijn vaderstad van hem zag, was de St. Servaas, welke in 1930 op het Vrijthof werd geplaatst en van treffende aartsvaderlijke visionaire allure was. Dit beeld, dat nu zyn plaats heeft in de omgang van St. Servaas is veel meer dan een historische St. Servaas. Daar ligt iets in van de blyvende bekommering en zorg om zyn stad.” [2]
In 11 juli 1937 trok de Heiligsdomsvaartstoet door de stad. Via het Vrijthof, de St. Jacobstraat, de Kapoenstraat, de Witmakersstraat, het OLV-plein, de Maastrichter Brugstraat, de Servaasbrug, de Wilhelminasingel, de Markt, de Munstraat, de Grote Staat en eindigde de stoet op het Vrijthof.
De stoet bestond uit een vijftal gedeelten ( de vaandelgroep, de verheerlijking van St. Servatius, de glorie van OLVrouw Sterre der Zee, het miraculeuze kruisbeeld van Wijck en de stoet van de Heilige Relieken).[3]
De schatbewaarder van de OLV-basiliek, kapelaan Tilmans, en de architect Sprenger waren de initiatiefnemers om tijdens de Heiligdomsvaart van 1937 een tentoonstelling van Maria-beelden te organiseren. Begin 1937 werd een oproep gedaan om beelden ter beschikking te stellen. In april waren al meer dan honderd toezeggingen gedaan. Een comité bestaande uit pastoor Brune (erevoorzitter), architect Muré (secretaris) en kapelaan Habets (penningmeester), de kunstenaars G. Eberhard en Ch. Vos en de kapelaans Geurts, Joosten en Thewissen zorgden voor de selectie. De opening vond plaats op 19 juli 1937, de beelden waren opgesteld in de omgang van de OLV-basiliek.
De Limburger Koerier schreef: “men vindt er natuurlijk ook modern werk. De werkelijk prachtige beelden van den Maastrichter beeldhouwer Charles Vos [… ] zijn opgesteld.”
In het programmablad stond een lijst van inzendingen. [4]
Er werd een lijst van 82 werken vermeld. Charles Vos komt voor onder nummer 26a “gips ontwerp, modern (Ch. Vos), Ch. Thewissen Maastricht” en 45a t/m e: a “model 1936”, b “model”, c “model 1937”, d “model 1935”, e “ceramiek”. [5] Verdere gegevens ontbreken helaas.
[1] Kunst en letteren. Charles Vos. Een St. Servatius van zijn hand in De Nieuwe Koerier van 28 augustus 1930.
[2] T., beeldhouwer Charles Vos wordt zestig jaar; Limburgs Dagblad 8 september 1948
[3] Heiligdomsvaart en Mariafeesten 10 -25 juli 1937
[4] Limburger Koerier 27-04-1937 en 9-7-1937
[5] Heiligdomsvaart en Mariafeesten 10 -25 juli 1937, blz. 73-77
afbeelding: Heiligdomsvaart 1936 Maria-altaar
afbeelding tentoonstelling in de OLV-basiliek
De vijftigste en zestigste verjaardag van Henri Jonas:
Charles Vos maakte ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Henri Jonas op 5 mei 1928 een tekening.
Afbeelding: de vijftigste verjaardag van Henri Jonas
Met de klok mee en te beginnen midden boven:
Henri Jonas, Jan Gregoire, Herman Gouwe, dokter Willems, Jan Bakhoven, Han Jelinger, Mathias Kemp, Alphons Boosten, Charles Nijpels, Charles Gemmeke, Edmond Bellefroid, Vic Reinders, Charles Vos, ?, Frits Lousberg. [1]
Ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van Henri Jonas werd een ere-tentoonstelling ( 8 tot 22 mei 1938) georganiseerd in het stadhuis van Maastricht. In het organisatie-comité o.a. de voorzitter van Kunstenaarsvereniging Limburg Charles Vos.[2]
De tentoonstelling werd op 8 mei geopend door burgemeester jhr. mr. W. Michiels van Kessenich. Jan Engelman hield een inleiding; hij hield een gloedvol betoog over de kwaliteiten van Jonas'werk.[3]
[1] Dickhaut, Jos Postmes, kunstenaar en promotor van het kunstonderwijs in Maastricht, vierkant maastricht 25, Maastricht 1997.
[2]Henri Jonas zestig jaar, Eere-Tentoonstelling te Maasticht in De Nieuwe Koerier van 7 mei 1938
[3] Algemeen Handelsblad 6 mei 1938
Maria-Wagenspel 'De Piëta' 1938/ Internationaal Mariacongres in Maastricht 1940
Het toneel in dienst stellen van een bepaald idee - de Mariaverering - ligt duidelijk ten grondslag aan het Maria-Wagenspel “De Piëta”, een mysteriespel van droom en gelijkenis, geschreven door Jacques Schreurs in opdracht van het comité Maria-Wagenspel 1938 om in steden en dorpen op de marktpleinen te spelen. De première van het spel vond plaats op de markt te Roermond op 19 juni 1938. Het kan gezien worden als voorbereiding op het in 1940 te houden Internationaal Mariacongres te Maastricht, bij welke gelegenheid een groot Mariaspel zou worden opgevoerd. Het congres ging echter vanwege de oorlog niet door [1]
Op een open wagen werd een decor met een hoogte van 8m, naar ontwerp van Jef Baarts, gebouwd, dat inklapbaar was. Het decor werd gebouwd door de carossiefabriek te Maastricht.
De wagen trok in de maanden juni, juli en augustus door heel Limburg waarbij diverse dorpen en steden werden aangedaan om uitvoeringen te geven. [2]
Charles Vos werd bij het project betrokken voor de vervaardiging van maskers. In de Limburger Koerier stond op 15 juni 1938: “in het atelier van den beeldhouwer Charles Vos te Maastricht heeft deze Dinsdag van het gelaat van een der hoofdspelers uit het Wagenspel een masker genomen, hetwelk bij de uitbeelding van het stuk dienst moet doen.”
Het was de bedoeling om het internationale Mariacongres in Maastricht te laten plaatsvinden van 10 tot 15 augustus 1940. Het organisatiecomité had een prijsvraag uitgeschreven voor het maken van een groot affiche voor dit congres. De jury werd gevormd door pater Mortel, pastoor Linssen, architect Boosten en beeldhouwer Ch. Vos. [3]
De officieuze opening werd gepland voor 16 juli, het feest van O.L. Vrouw van de Berg Carmel. ’s Middags zou Mgr. Lemmens, de bisschop van Roermond, de congresvlag in top hijsen. Vervolgens zou een Mariabeeld van Charles Vos op het O.L. Vrouweplein worden onthuld. Bloemen, door de kinderen gedurende de voorafgaande maanden verzorgd, zouden rond het beeld gelegd worden. [4]
Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog vond het Mariacongres geen doorgang.
[1] Schillings, Toneel en theater in Limburg in de 19e en 20e eeuw, Assen 1976, blz. 168
[2] In deze periode verschenen zeer veel krantenartikelen over het wagenspel zowel in de Limburger Koerier als het Limburgsch Dagblad.
[3] Limburger Koerier 15 november 1939, De Tijd 16 november 1939, Limburgsch Dagblad 17 november 1939
[4] De Tijd 21 april 1940
afbeelding: buhne van het wagenspel
Sacramentsdag Luik juni 1946
Sacramentsdag werd vanaf de late middeleeuwen een populaire feestdag, te beginnen in het Bisdom Luik. Het feest gaat terug op een visioen van de heilige Juliana van Cornillon uit Luik. Zij zag onder het bidden een mond die op een bepaalde plaats verdonkerd was. Christus zou haar verklaard hebben dat dat "de mond van de Kerk is, en de donkere vlek daarin het gemis aan een feest voor het Heilig Sacrament". Op aandrang van Juliana stelde bisschop Robert van Luik in 1246 het feest voor zijn diocees, waartoe ook een groot deel van Zuid-Limburg behoorde, in. De feestdag wordt gevierd op de tweede donderdag na Pinksteren.
In Luik werd in de maand juni van 1946 op grootse wijze de zevenhonderdste verjaardag van het Heilige Sacramentsdag gevierd. Tal van activiteiten vond plaats waaronder een waterprocessie op de Maas op 16 juni. De processie bestond uit een 200 boten, iedere stad of vereniging kon deelnemen.
Maastricht nam ook met een boot deel aan de processie waarop omgeven door pages en maagden geplaatst was de Noodkist, de beelden van St. Servaas en St. Lambertus alsmede de Stedenmaagd. Ook een maquette van de St. Servaaskerk maakte er deel van uit. [1]
Het ontwerp voor de boot werd vervaardigd door Charles Vos.[2]
Charles Vos heeft op de voorzijde een tekening in kleur gemaakt van de Maastrichtse boot.
Voorop staat de stadsengel met voor haar op de grond het wapenschild van Maastricht, gevolgd door twee ruggelings tegen elkaar gezeten vrouwen met daar tussenin een vaandel, op een verhoging de buste van Servaas of Lambertus, twee ruggelings tegen elkaar gezeten vrouwen met daar tussenin een vaandel, op een verhoging de buste van Servaas of Lambertus, twee ruggelings tegen elkaar gezeten vrouwen met daar tussenin een vaandel, op een verhoging de Noodkist (met op hoeken een knielend biddende vrouw). Achterop staat een beeld van een zegenende Servaas met naast hem een leviet die de bisschopsstaf vasthoudt. Achter dit beeld enkele jeugdigen en de tekst van beneden naar boven "jeugdvereeniging".
Achterop de tekening is een bovenaanzicht van de boot gemaakt.
[1] Limburgs Dagblad 7 mei 1946 en 4 juni 1946
afbeelding uit archief RHCL
afbeelding uit archief RHCL
afbeelding uit archief RHCL
afbeelding: de processie op de Maas (niet de boot getekend door Charles Vos)
1.1.6 Zijn vijftigste verjaardag
Op 7 september 1938 zou Charles Vos 50 jaar worden. Uit de namen van de leden van het Eere-Comité blijkt wel de grote erkenning die Charles Vos als kunstenaar ten deel viel.
Het comité bestond uit:
W. Michiels van Kessenich, burgemeester van Maastricht, erevoorzitter
J. Schaepkens van Riempst, wethouder in Maastricht, voorzitter
A. Stols, uitgever, secretaris
H. vd Broeck, hoofdredacteur van de Limburger Koerier
H. Bos, directeur Ambachtsschool
E. Deckers, hoogleraar Academie van Schoone Kunsten Antwerpen
J. Eberhard, president sociëteit Momus
W. Hermans, dirigent Stedelijk Orkest Maastricht
G. Jacobs vd Hof, voorzitter Kring van Ned. Beeldhouwers, Arnhem
K. Janssen de Limpens, lid Provinciale Staten
W. v Konijnenburg, kunstschilder
L. v Oppen, oud-burgemeester van Maastricht
H.Poels, hoofdalmoezenier van den Arbeid
Prudentius van Leusden, minister provinciaal van de Minderbroeders
J. v Royen, voorzitter van de Vereeniging van Ambachten
J. Scheffers, directeur der Middelbare Kunstnijverheidsschool Maastricht
V. Smeets, voorzitter van de Commissie van Toezicht der M.K.S. Maastricht
J. Tielens, advocaat en procureur te Amsterdam
A. vd Venne, directeur van Rolduc
J. Vos, hoogleraar te Groningen
De commissie van voorbereiding bestaande uit de heren M. Kemp, F. Lousberg en H. Specker zou een tentoonstelling van kleinplastieken van Charles Vos organiseren in de Kunstzaal de Gulden Roos (Grote Looiersstraat te Maastricht). [1]
De opening van de tentoonstelling was bepaald op 10 september. Burgemeester Michiels van Kessenich hield de openingsrede. Daarna was er de gelegenheid om de jarige geluk te wensen. ‘s Avonds was in de sociëteit de Momus een feestmaal voor vrienden georganiseerd.
Vos, bescheiden als hij was, trad niet graag op de voorgrond. Bij onthullingen van zijn werk bleef hij graag op de achtergrond: “liefst verbergt hij zich in de achterste geledingen, goed gecamoufleerd door lange personen: hij is dan wel aanwezig, doch geen getuige. En mochten onverlaten het in hun hoofd halen om hem naar voren te willen laten komen, dan zouden er tien Limburgsche trekpaarden noodig zijn om hem uit zijn schuilhoek te rukken”.
Een journalist schreef over het geplande feestmaal “doch zou het me niet verwonderen als op ’t laatste moment bleek dat de jubilaris er tusschen uit geknepen was om in Canne of, als het rijwiel en de dorst het uithouden, nog verder, enkele glazen oud bier is gaan drinken”. [2]
In de krant van 21 september staat een artikel dat ons een goed beeld van de tentoonstelling geeft.[3]
“Profaan en religieus werk wisselen elkander hier af. Er zijn werkstukken waartoe de kunstenaar zelf het initiatief genomen heeft, zooals in “De Blinde" en “Maria Magdalena" en enkele bustes van vrienden, waaronder de oudere van Henri Jonas uitmunt; er zijn ook opdrachten, zooals de buste in brons van J. Schaepkens van Riempst en oud-burgemeester L. B. J. van Oppen. Voorstellingen van heiligen en van duivels, soms in één groepje tezamen gebracht, goed begrepen kinderkopjes, direct en zonder sentimentaliteit, plaquettes en bronzen fauntjes. Zij vormen een feestelijken stoet; zij allen zijn het die den kunstenaar eren; wij bezoekers en beschouwers kunnen aan die eer niet veel toevoegen.
Heiligen en duivels: het zijn ongetwijfeld deze laatsten waaraan Charles Vos met zooveel begrip voor het onderwerp geboetseerd heeft - want hij is erin geslaagd den duivel vrijwel niets menschelijks te laten, zonder hem ook maar iets dierlijks te geven - die hij heeft los- gelaten om de suikeren en marsepeinen santen uit de kerken te verjagen en ze te vervangen door zijn heiligen, die in de hemelsche hiërarchie de bemiddelaars moeten zijn bij God. Van deze heiligen en van deze duivels heeft hij er ook voor huiselijk gebruik geschapen. Enkele uitzonderingen daargelaten, waarin hij iets te veel aan het decoratieve, dus aan het uiterlijk heeft toegegeven, gaat er zelfs voor den nuchteren beschouwer een zekere stemming van dit werk uit, die zooals in “Maria Magdalena" kan culmineeren in een gevoel van tragiek.
Men zal niet aarzelen aan een klein “kruisbeeld", dat hier op een bescheiden plaatsje hangt, de voorkeur toe te kennen. In dit ééne kleine plastiekje heeft hij den gestorven Christus uitgebeeld hangende tusschen de beide moordenaars; de triomfeerende Christus stijgt boven deze tragische groep der drie figuren uit. De bescheiden maten van dit werk laten toch toe dat men dezelfde sensatie ondergaat als bij de bekende doeken van Christus-aan-het-kruis van Grünewald en El Greco. Het is waarlijk geen geringe verdienste om in dit werk van zulke afmetingen bereikt te hebben wat reeds in de monumentale plastieken van Vos kon geprezen worden.
Als portrettist komt Charles Vos de onbetwistbare verdienste toe om zonder in z.g. nieuwe zakelijkheid of plat realisme te vervallen, goedgelijkende koppen te maken die zoowel den opdrachtgever als lieden met artistieke pretentie voldoening schenken. De portretbuste van Henri Jonas werd reeds genoemd. Ook die uit een latere periode van den graveur H. Levigne is een zeer knap stuk werk; het ware te wenschen dat beide in brons of steen uitgevoerd konden worden. Het vergankelijke gips. waarin Charles Vos persisteert vele zijner bustes en andere plastieken uit te voeren, doen ons namelijk vreezen dat er op den duur veel van al dit belangrijke werk verloren zou kunnen gaan.
Hel kleine werk van Charles Vos heeft den indruk versterkt dat men hier te doen heeft met een veelzijdig en zeer begaafd kunstenaar, een vitaal en hardwerkend mensen. Moge het hem gegeven zijn nog lange jaren aan zijn arbeid te blijven, een arbeid, die door velen, in zijn vaderstad vooral, geapprecieerd wordt.
Want - curieus fenomeen in het door zijn kunstenaarsgroepen bekende Maastricht, waar in den laatsten tijd het bezoek aan tentoonstellingen zeer beneden peil bleef, vooral als niet-Maastrichtenaren exposeerden - in den korten tijd dat de tentoonstelling voor het publiek toegankelijk is, werd zij reeds door enkele honderden belangstellenden bezocht. Vos' populariteit is ook duidelijk gebleken niet alleen bij de receptie, die het Eere-Comité georganiseerd had op 10 September, maar op een veel typischer wijze nog op den avond van denzelfden dag, toen - terwijl hij met zijn vrienden aan een feestmaal vereenigd was - vele muziekgezelschappen en andere vereenigingen den jarige serenades kwamen brengen en met toespraken huldigen in de oude Sociëteit Momus. Een dergelijke spontane huldiging moet Charles Vos goed hebben gedaan. En zij is hem van harte gegund!”
Edmond Bellefroid ontwierp voor de jarige een wandbord waarop men "de Vos" ziet tussen bekende bouwwerken van zijn stad Maastricht. Het randschrift rond het beeld en binnen de fraaie bloemversiering luidt: "dat Charel Vos nog väöl sjoen beelder make maag en nog langen tied veur z'n femielje bewaord maag blieve!” [4]
Op zijn vijftigste verjaardag werd hij benoemd tot ridder in de orde van Oranje Nassau vvor zijn verdiensten als docent en kunstenaar. [5]
Op 23 augustus 1939 ontving hij een brief van Koningin Wilhelmina. Zijn vriend Henri Jonas maakte namens Arti een aquarel met een geestige voorstelling met de tekst “de nöje ridder”, gesigneerd HJ, gedateerd 1939.
Op zaterdag 24 september 1938 werd op initiatief van de KMKSV Arti een huldigingsavond aan Vos aangeboden door de leerlingen van de Middelbare Kunstnijverheidsschool in het Dinghuis te Maastricht. Door Ir. W.M. Marres werd de jarige gecomplimenteerd. Hij kreeg een album met schetsen, gemaakt door verschillende leerlingen, als aandenken aangeboden. [6]
[1] Charles Vos 50 jaar, huldiging van de beeldhouwer, Limburger Koerier 1 augustus 1938
[2] Charles Vos, 50 jaar, Het Vaderland, staats- en letterkundig nieuwsblad, 7 september 1938
[3] Eeretentoonstelling Charles Vos, Het Vaderland, staats- en letterkundig nieuwsblad, 21 september 1938; In de tekst “vrienden” zijn Jonas en Levigne; “kinderkopjes” zijn de drie kinderen Charles, Fien en Jeanne
[4] Limburger Koerier 12 september 1938.
[5] Limburgs Dagblad 20 februari 1954
[6] Limburger Koerier 27 september 1938
afbeelding: Limburger Koerier
afbeelding: bladzijde uit het receptieboek
afbeelding: advertentie in de Limburgse Koerier voor de tentoonstelling
afbeelding: voor de Gulden Roos samen met familie en het organisatiecomité, rechts burgemeester Michiels van Kessenich, derde van links Charles Vos met links naast hem zijn vrouw.
Tussen hen in zoon Jacques en dochter Jeanne. Links naast zijn vrouw dochter Fien (Limburgse Koerier)
1.1.7 De kultuurkamer
In april 1941 werd door de Duitse bezetter het oude departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (OKW) opgeheven. Een nieuw departement, Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK), werd opgericht en stond onder leiding van secretaris generaal Tobie Goedewaagen. [1]
De verwijdering tussen het volk en de kunstenaar moest door dat nieuwe departement worden opgeheven. In de nationaalsocialistische ideologie diende de kunstenaar zich geborgen te voelen in de volksgemeenschap. Hij moest het volk bezielen, zijn kunst kwam uit het volk voort.[2]
Met de oprichting van de Kultuurkamer (eind 1941), een zelfstandig onderdeel van het departement van DVK, kreeg de overheid een machtig middel in handen om de kunsten te controleren. [3]
De Kultuurkamer was opgebouwd uit een zestal [4] zgn. gilden. Per gilde werden een achttal regionale bureaus onderscheiden.
Alle kunstenaars moesten zich bij de Kultuurkamer aanmelden. Alleen aangemelde kunstenaars mochten hun beroep nog uitoefenen. Na het inleveren van het aanmeldingsformulier werd een controle uitgevoerd naar persoon en werk. Joden en kunstenaars die “ontaard kunst” maakten, werden geweigerd. Bij goedkeuring van de aanmelding werd die omgezet in een lidmaatschap. [5]
Charles Vos viel onder het gilde van bouwkunst, beeldende kunsten en kunstambacht (BBKG).
Wie zijn beroep wilde blijven uitoefenen, moest lid worden. Wie dat niet deed, hing een economisch en sociaal isolement boven het hoofd. Hij kon geen materialen kopen, mocht niet exposeren en werd uitgesloten van subsidies en opdrachten van en verkoop aan de overheid. Ook het risico van Arbeitseinsatz hing hen boven het hoofd. [6]
Monique Dickhaut onderzocht de aanmelding van Limburgse kunstenaars bij de Kultuurkamer. [7]
Zij maakte gebruik van een drietal bronnen:
- de cartotheek van de Kultuurkamer [8]. De kunstenaar wiens fiche in de kaartenbak zit, heeft zich zonder meer aangemeld. Dickhaut liet 21 Limburgse kunstenaars nazoeken, waaronder Charles Vos. Van hem kwam geen fiche in het archief voor.
- Een lijst met 798 aankopen van het DVK gedurende de oorlogsjaren. Het departement van DVK wilde na de oprichting van de Kultuurkamer (1 april 1942) alleen nog maar werk aankopen van ingeschreven kunstenaars. Op de lijst van het DVK zijn geen werken van Charles Vos te vinden.
- Beschrijvingen in de dagbladpers van de kunsttentoonstellingen die na 1 april in en buiten Nederland werden gehouden. Alleen kunstenaars die ingeschreven waren bij de Kultuurkamer mochten exposeren. In de door Dickhaut bestudeerde bronnen komt niet naar voren dat Charles Vos heeft deelgenomen aan tentoonstellingen.
De kunstenaars wiens fiche in de kaartenbak zit, heeft zich zonder meer aangemeld. De carthoteek van de Kultuurkamer is zeer incompleet. Door de combinatie van de drie bronnen ontstaat geen sluitend maar wel een vrij compleet beeld van de situatie. [9] Op basis van bovenstaande bronnen mogen we aannemen dat Charles Vos zo goed als zeker, net als vele andere Limburgse kunstenaars, zich niet heeft aangemeld bij de Kultuurkamer.
Welke factoren hebben een rol gespeeld waardoor zo weinig Limburgse kunstenaars zich niet hebben aangemeld. [10]
- Het Bisdom Roermond heeft altijd een negatieve houding gehad ten opzichte van NSB-gerelateerde organisaties. Vele Limburgse kunstenaars, waaronder Charles Vos, waren van huis uit katholiek;
- In Limburg, en zeker in Maastricht, was een rijk cultureel leven dat zich voor een groot gedeelte aan het zicht onttrok. Vermogende kunstliefhebbers ondersteunden de kunstenaars. Een voorbeeld is Jef Heydendael (tandarts op hoek Hertogsingel/ Calvariestraat te Maastricht). Hij had veel contacten in de kunstwereld en heeft onderduikers geherbergd. Charles Vos behoorde tot zijn kennissenkring en heeft ook in deze periode werk voor hem gemaakt.
- Kerkbesturen bleven opdrachten verstrekken aan niet aangemelde kunstenaars.
Een aantal voorbeelden wordt toegelicht:
- Het kerkbestuur van de Heilige Hart van Jezus in Venlo bereidde het zilveren priesterfeest van pastoors Strijkers (16 maart 1943) voor. Onder de parochianen werd een geldinzameling gehouden voor een cadeau. De pastoor wenste dit geld te besteden voor het vervaardigen van een kruisweg voor de kerk. Vos kreeg de opdracht. Op de feestdag werd het ontwerp voor deze kruisweg in jeugdhuis onthuld.
- In opdracht van de H. Jozefkerk te Kerensheide maakte Vos een doopvont (1943), vier wijwaterbekkens (1943) en een beeld van Jozef met Kind (1944).
- Voor de St. Petrus Bandenkerk in Heer maakt hij een Christus altaarreliëf (1944), een Maria altaarreliëf (1944) en een beeld van Jozef met Kind (1944).
- Het kerkbestuur van de OLV van Goede Raadkerk te Beverwijk verstrekte een opdracht voor een Heilig Hartbeeld (1943) en een beeld van Jozef met Kind (1944).
- In 1944 werd een Gerardus Majellabeeld van Charles Vos geplaatst in de kerk van Johan Evangelist te Elsendorp.
- Vos ontwierp in opdracht van de Heilig Hart van Jezuskerk te Ophoven (Sittard) een Heilig Hartbeeld dat buiten naast de kerk geplaatst werd (1943)
Vos ontving dus ook opdrachten van buiten de provincie Limburg.
Naast deze factoren die vrijwel voor alle kunstenaars gelden, zijn in het geval van Charles nog een tweetal specifieke factoren:
1. Vos maakte relatief veel kleine kunstwerken voor particulieren en instellingen/bedrijven. Deze opdrachten konden vrij gemakkelijk aan het zicht onttrokken worden.
Voorbeelden van opdrachten van particulieren zijn o.a,: portretkop Paul Schoonbrood (ca 1943), Portretkop Nico van Selst (1944), Kinderkopje Ninette Bollen (1944), portretbuste Fonnie Ubachs (1944) Steigerend paard (1943) en Kinderkopje Peter Jordans (1944)
Voorbeelden van bedrijven/instellingen: Jozef (voor de meelfabriek in Roermond 1942). In opdracht van de Staalwerken aan de Maas werd in 1943 een Heilig Hartbeeld ontworpen waarvoor de afgietsels bestemd waren om cadeau te doen bij bijzondere gebeurtenissen. De Canisiusschool te Valkenburg schonk aan haar directeur in 1943 een beeld van Jozef met Kind
2. Vanaf 1926 was Vos als docent verbonden aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool te Maastricht. Hij had dus naast zijn kunstenaarschap een vast inkomen uit het onderwijs.
[1] Wesselink Claartje, Kunstenaar van de Kultuurkamer, geschiedenis en herinnering, Amsterdam 2014, blz. 25
[2] Bornebroek, Arno, hoe de vrije kunsten uit Nederland verdwenen; in Geaarde kunst, door de staat gekocht ’40 – ’45, Zwolle 2015, blz 18
[3] Bornebroek, Arno, hoe de vrije kunsten uit Nederland verdwenen; in Geaarde kunst, door de staat gekocht ’40 – ’45, Zwolle 2015, blz 18
[4] Pers, Film, Theater en Dans, Muziek, Letteren, Beeldende kunsten
[5] Wesselink Claartje, Kunstenaar van de Kultuurkamer, geschiedenis en herinnering, Amsterdam 2014, blz. 60
[6] Dickhaut, Monique, Limburgse kunstenaars en de Kultuurkamer in De Maasgouw tijdschrift voor de Limburgse geschiedenis en archeologie, jaargang 135/2016/2 blz 47/48
[7] Resultaten onderzoek gepubliceerd in: Dickhaut, Monique, Limburgse kunstenaars en de Kultuurkamer in De Maasgouw tijdschrift voor de Limburgse geschiedenis en archeologie, jaargang 135/2016/2 blz 47-54
[8] Bij het NIOD bewaard, Archief Nederlandse Kultuurkamer, inv. 178-200 Kartotheek van de leden van de Kultuurkamer)
[9] Dickhaut, Monique, Limburgse kunstenaars en de Kultuurkamer in De Maasgouw tijdschrift voor de Limburgse geschiedenis en archeologie, jaargang 135/2016/2 blz 48
[10] Dickhaut, Monique, Limburgse kunstenaars en de Kultuurkamer in De Maasgouw tijdschrift voor de Limburgse geschiedenis en archeologie, jaargang 135/2016/2 blz 52/53
1.1.8 Zijn dood
Dinsdagmorgen 16 februari 1954 [1] werd Charles Vos getroffen door een beroerte [2]. Hij is toen overgebracht naar het ziekenhuis St. Annadal. Het heeft er nog even naar uitgezien dat hij nog zou herstellen, maar op vrijdag 19 februari is hij in het ziekenhuis overleden. Zijn overlijden werd in alle belangrijke Nederlandse kranten vermeld. [3]
Op maandag 22 februari vond de plechtige uitvaartdienst plaats in de OLV-basiliek, waarna hij werd begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Tongersweg.[4]
Vanaf zijn woning aan de Aylvalaan werd hij, vergezeld door zeer veel mensen, voor zijn laatste gang gebracht naar zijn geliefde OLV-basiliek. Tal van Maastrichtenaren stonden langs de route om afscheid nemen. De kerk was helemaal gevuld.
Op het priesterkoor van de basiliek, waar de parochiegeestelijken, onder leiding van kapelaan J. Habets, de plechtige Mis celebreerden, had Mgr. J. Ingendael, deken der stad, plaats genomen, met de meeste pastoors van Maastricht en velen uit de provincie. Aan zij-altaren werden zielenmissen gelezen door de zeer eerwaarde heer L. Linssen, voorzitter van de St. Bernulphusstichting en rector van het R.K. Gymnasium dr. J. Boosten.
Na de mis liep de lange stoet naar de Algemene Begraafplaats aan de Tongerseweg.
De stoet (afb. 1134a) werd geopend door leerlingen en leraren van de Middelbare Kunstnijverheidsschool. Als slippendragers fungeerden zijn vrienden Edmond Bellefroid, Han Jellinger, de heer Scheffers (directeur van de Middelbare kunstnijverheidsschool) en de heer Van Deursen (leraar tekenen).
Het bestuur van de Jan van Eyckacademie, vertegenwoordigers van de Limburgse Kunstkring en de Stichting Beeldende Kunsttentoonstelling waren ook vertegenwoordigd. In de stoet liepen ook mee: de heer F. Houben (Commissaris van de Koningin), de heer Verhaegh (Griffier der Staten), de heer Gijbels (locoburgemeester) en de heer Baeten (wethouder van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen).
Het Limburgsch Dagblad schrijft: “We zagen Charles Eyck, pater Jac.Schreurs, Hub. Levigne, Balendonck (bedoeld wordt Balendong), Albert Meertens, Jan Hul, maar ook de jongste en modernste generatie als Ad de Haas en de beeldhouwer Tummers uit Heerlen. Een lange stoet en met enige trots mogen we wel zeggen, een ware kunstenaarsbijeenkomst. Limburgs rijkdom stond rond de groeve geschaard.”
Bij het graf heeft de kapelaan de absolutie verricht en gebeden. De wethouder van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. A. Baeten, sprak een herdenkingswoord uit waarin hij het te vroeg heen gaan van deze geniale zoon van Maastricht betreurde. Hij noemde het echter gelukkig dat de stad van deze beeldhouwer thans verschillende mooie beelden binnen haar muren heeft. Maastricht mag fier zijn op deze kunstenaar, die een man van weinig woorden was maar een man van grote daden. Ook als docent was Charles Vos ondanks zijn karigheid in woorden groot en kon met enige aanwijzingen een belangrijke generatie helpen vormen. Hij besloot zijn rede met de woorden “Moge Charles Vos aan de Hemelpoort reeds begroet zijn door de zingende engel, door hem zo treffend uit hout gesneden in zijn prachtige kerstgroep van de St. Servaaskerk, waarin blijmoedigheid en Christelijkheid zozeer tezamen gaan”.
Er werden talrijke kransen gelegd o.a, door de leerlingen van de Kunstnijverheidsschool, de Vereniging van Beroepskunstenaars afd. Zuid-Limburg, Stichting Beeldende Kunsttentoonstellingen en bronsgieterij Binder uit Haarlem.
Op zijn graf is een ontwerp van Charles Vos “de treurende Madonna” geplaatst.
Vic Reinders (1866-1961)[5] schreef na de dood van Charles Vos een in memoriam:
HIJ KEEK, HIJ ZAG. HIJ SCHIEP - EN UIT ZIJN HAND
SCHOOT IN DE STUGGE STOF HET TINTLEND LEVEN;
DIT WAS ZIJN VREUGD’: ‘T VORMLOZE VORM TE GEVEN,
HARMONISCH WERK VAN HART EN KLAAR VERSTAND.
AL STIERF ZIJN LIJF, ZIJN GEEST IS ONS GEBLEVEN,
EEN FELLE VLAM, DIE ‘T MANLIJK WERK DOORBRANDT,
EEN GEEST, VOL ERNST OF HUMOR, SPEELS VAN TRANT,
DOOR ARBEIDSDRIFT EN LEVENSDRANG GEDREVEN.
HIJ SCHIEP ZIJN DICHTERS, HEIL’GEN EN PRELATEN,
GAF ‘T ONGEZIENE BLIJVEND AANGEZICHT;
ZÓ SIERDE HIJ ZIJN STAD, ZIJN DIERBAAR TRICHT
AAN GEVEL EN BRUG, IN KERK OP PLEIN EN STRATEN
MET VORMSCHOON, WARM VAN ZUID’LIJK LIMBURGS LICHT
MET HEM HEEFT EEN DER BESTEN HAAR VERLATEN.
Diverse auteurs besteedden na zijn overlijden aandacht aan de kunstenaar Charles Vos.
Een kleine bloemlezing uit de verschenen commentaren:
In een uitzending van de Regionale Omroep Zuid op 21 februari 1954 herdacht Willem Reuser Charles Vos.
"Naast de vakman staat de kunstenaar, méér nog, de mens Charles Vos, zoekend naar een vormgeving die aan de bezielde discipline gehoorzamen. Geen cultus van vormelijkheid en maffe schematiek, maar een levende plastische vorm. En zo zien wij hem nu in deze merkwaardige samenbundeling van artistieke persoonlijkheden die aan het begin van de herleving der religieuze beeldende kunst in Limburg. Wat Joep Nicolaas betekende voor de glazenierskunst, Charles Eyck voor de wandschildering, Henri Jonas voor de vrije schilderkunst, dat was Charles Vos voor de beeldhouwkunst in dit gewest."
Studiegenoot Ad. Welters typerde Vos in het tijdschrift "De Nedermaas" in 1933":
Klein van gestalte, was een bescheiden, bijna verlegen mens
Zijn kerkelijke kunst doet nergens geforceerd of wereldvreemd aan.
De religieuze emotie ging hem bij wijze van spreken even natuurlijk af als zijn humoristische gevatheid.
Zijn geloofsbeleving vertoonde dan ook een blij karakter en was aller nauwst met zijn kunst verbonden, daarin geïntegreerd.
Met de jaren heeft zijn religieuze kunst aan diepte gewonnen.
Lou Maas schreef:[6]
…. het oeuvre van Charles Vos ligt als het ware gespannen tussen de meesterlijke en wijdingsvolle Kruisweg van de Huskenskolonie in Heerlerheide en dit gulle Carnavalsmonument in Maastricht (het Mooswief JP). Tussen deze twee polen sloeg de kompasnaald van zijn werk heftig heen en weer: priester van het schone en zanger van het volkse. Speels kon hij zijn als wellicht geen ander, daarnaast echter evenzeer diep-religieus. Zijn vroomheid en zijn lach waren beide waarachtig. En deze waarachtigheid beschermde hij door steeds weer op de achtergrond te blijven, door weg te kruipen in de stille, door de reclame te ontwijken. Hij had geen tijd om te praten, geen behoefte aan vergaderen, hij had zelfs geen tijd om zich bezig te houden met welke problemen dan ook. Hij had al zijn tijd nodig om te werken. Om in stilte, en met het plezier van zijn scheppingsdrift te werken.
In de krant[7] was te lezen:
Charles Vos was voorzeker een barok artist, maar hij combineerde dit met een humoristische gemoedelijkheid, die typisch voor zijn vaderstad en geboortestreek was. terwijl zijn beelden tegelijk een geestelijke diepte hebben, die aan die andere Maaslanders, de gebroeders van Eyck, doet denken. Met Charles Vos en zijn naaste vrienden Henri Jonas, Eyck, Levigne, ging de kunst een ni euwe richting in, dié na Toorop en Beuron weer openhartige vreugde deed beleven aan de gebogen lijn, de zwier van een mantel, een dikwangige Putti die een glanzen Lieve Vrouw op zijn console draagt. De vignetten van „De Gemeenschap" getuigen daarvan, want de jongerenbeweging, die de Utrechtse genoemd werd, werd voor een aanzienlijk deel in Maastricht geboren, waar Jan Engelman met zijn pennevrienden kind aan huis waren, mèt ons vreugde hadden aan de Grote Processie van St. Servaas, maar ook hier carnaval vierden en Maria te Canne over de velden zagen wandelen. Een herleving van de kerkelijke kunst zette hier in met architecten als Alfons Boosten en Jos Wielders, wier onsterfelijke verdienste het is geweest, dat zij de decoratie van hun kerken aan de overleefde ateliers of kunstfabrieken onttrokken en er de jonge glazeniers, schilders en beeldhouwers hun kansen, gaven. Prominente Limburgse priesters als pastoor Spiertz van Terwinselen, prof. Linssen en de priester-schilder Adams hadden mede aandeel aan deze renaissance der kerkelijke kunst.
Van deze Trichtse renaissance - waarin we Utrecht en Maastricht omvatten - was Charles Vos een der zuiverste prominenten.
In dezelfde krant schreef E.[8]
Vooral in het vastleggen van hartstochtelijke gelaatsexpressies was Vos een begaafd kunstenaar. Dat men zich, na de uitvinding van de hoogvuurglazuur, het eerst tot hem als modeleur wendde, is dan ook zeer te begrijpen,
Charles Vos was de bescheidenheid zelve. Hij was, evenals zijn vriend Jonas, en sterker nog dan deze, woordkarig: hij praatte niet, maar uitte zich in het werk zijner handen. Maar soms zag men welk een elementaire kracht er deze kleine, stille man huisde, en dat er geest en vuur waren achter dat zwijgen. Op een carnavalsdagen kon hij als geboren en getogen Maastrichtenaar, vol humor en fantasie .. komen en buitengewoon aanstekelijk werken op zijn omgeving. Wat hij aan de kunst van zijn gewest en zijn land heeft gegeven, als een vroom en nederig handwerksman, zonder behoefte aan theorieën. Zo zette hij, in nieuwe vormen, iets voort van de middeleeuwse traditie, die dikwijls in de stad Maastricht nog zo verrassend blijkt te leven.
Willem Enzinck besteedde in zijn boek[9] uit 1949 ook aandacht aan de beeldhouwer Charles Vos.
Hoewel Vos' grote beelden een behoorlijk ruimtelijk verschijningsvermogen bezitten, is het toch zijn kleinplastiek die het meest opvalt en boeit en deze ontleent op haar beurt haar bekoring aan de gelaatsexpressie, welke Vos aan zijn figuren weet te geven. Een expressie, nu eens van humorvolle menselijkheid, zoals in enkele zijner kerstkribbefiguren, dan weer vol tragiek en daemonie als in de kruiswegstatie in hoogvuurglazuur in de Sint Antoniuskerk te Huskenskolonie. Deze kruiswegstatie blijft van de talrijke, misschien té talrijke werkstukken van dezen beeldhouwer, één der belangrijkste, gaaf als decoratief, monumentaal geheel, terwijl, en détail beschouwd, de figuren stuk voor stuk in houding, gebaar en gelaatsexpressie psychologisch opvallend-zuiver verantwoord zijn. Ook hij die de beelden van Charles Vos als geheel vaak reden tot strenge critiek vindt geven, zal altijd weer vertederd en ontroerd worden door wat de beeldhouwer in het menselijk gelaat wist te bereiken, door het rijk genuanceerde leven dat hij daarin aan steen of hout ontworstelde.
Hier wordt Charles Vos, die in het dagelijkse leven altijd zo verbluffend bescheiden zwijgt, even verbluffend van een spontane, uit diepste innerlijke ervaringen gevoelde welsprekendheid.
In memoriam Charles Vos (Willem Rueder) [11]
Toen op Vrijdag 19 Februari van dit jaar [12] de beeldhouwer Charles Vos, lid van Limburgs Scheppend Ambacht, te Maastricht overleed, -hij werd 65 jaar oud-, viel hem in ruime mate de publiciteit ten deel, welke hij bij zijn leven nimmer had nagestreefd. Charles Vos was een bescheiden, bijna een verlegen mens. In zijn arbeidzaam leven getuigde alleen zijn werk van zijn verbondenheid met het volk van zijn geboortestreek: de anonieme man-van-de-straat. Zijn kunst draagt het stempel van een oude Maaslandse cultuur, maar daarom teerde zij nog niet op antieke glorie. Integendeel: de aanvang van zijn oeuvre betekent niets minder dan de daad van een pionier! Zijn loopbaan begon in de Roermondse werkplaatsen voor toegepaste kunst van architect Cuypers, wiens goede bedoelingen voor ons thans hoofdzakelijk van historisch belang zijn.
Charles Vos was daar een ambachtsman, één tussen velen. Hij gehoorzaamde aan opdrachten, waarvan hij de betrekkelijke waarde moet hebben begrepen. Doch hij ontving er óók de toewijding tot het gedegen vakmanschap, dat wij later in zijn meest persoonlijke werkstukken onmiddellijk herkennen. Juist in de twee-eenheid van kunstenaar en ambachtsman, welke wij bij Charles Vos zo geluk verwezenlijkt vinden, lijkt de kloof tussen kunst, -het meest opvallende verschijnsel in ons hedendaagse cultuurbeeld-, bij hèm minder onoverbrugbaar. Zijn kunst is, -om haar krachtig appèl het restant van een gemeenschappelijke levensstijl-, verwant aan die der naamloze middeleeuwse kathedralenbouwers. In de ambachtsman, -zo kan men zeggen-, is de kunstenaar incognito. Hij treedt daar het creatieve isolement, waarin ons tijdsbeeld hem plaatst, in de practijk van het dagelijkse leven, herkenbaar aan zijn besef voor functionele stijl.
Voor Charles Vos geldt dit in meer dan één zin. In zijn ontwerpen voor toegepaste kunst dient hij verband, dat wij kortheidshalve architectonisch kunnen noemen. Doch in heel zijn werk, ook in vrije ontwerpen, dient hij een dieper spiritueel band: een collectieve verbondenheid met hemel aarde, het Limburgse volk lang ongerept In deze zin is Charles Vos: kunstenaar incognito, een merkwaardige figuur in een tijd, waarin de grootste kunstenaars voornamelijk zichzelf representeren. Daarom was hij ambachtsman bij uitnemensheid, omdat hij zijn kunst entte op een dwingende discipline. En zijn verdienste als kunstenaar ligt in het feit, dat hij niet tevreden was met een werkmethode zonder-meer (daar had Cuypers al in voorzien) doch zich uitsluitend wenste te onderwerpen aan een bezield en bezielend gezag. Hij wenste niet geborgen te zijn in een veilige schematiek, maar zocht het avontuur van een levende plastische vorm, waarin historisch gegroeide verworvenheden als in een renaissance verrezen.
En zó zien wij thans Charles Vos in die samenhang van persoonlijkheden, die aan het begin staan van het réveil der religieuse kunst in Limburg. Wat Nicolas en Henri Jonas betekenden voor de glazenierskunst en Charles Eyck voor de wandschilderkunst, dat betekende Charles Vos voor de beeldhouwkunst in dit gewest. Hun gezamenlijke manifestaties, met gelijkgerichte talenten, zoals de tentoonstellingen van Limburgse kunst in het Duitse Rijngebied, hadden in 1936 de kracht van een betoog, dat ver over de landsgrenzen de aandacht trok.
Maar voor het zover was had hij nog heel wat te leren. Kort voor de eerste wereldoorlog begonnen zijn academie-jaren; aanvankelijk te Antwerpen, later in Amsterdam, waar hij in 1917 de Prix de Rome ontving. Hij reisde door Frankrijk en Italië en dat zijn dan wel de meest opzienbarende gebeurtenissen in dit leven, dat vervuld is van rusteloze arbeid.
Zijn gerijpte persoonlijkheid openbaarde zich in een ganse scala van expressieve nuances. Vele van heiligenbeelden bezitten een gratievolle zwier, die hen ontrukt aan het keurslijf van een verstarde stylering. Deze ontwerpen getuigen van een vrome tederheid ofwel van een kloeke karaktertekening, die niet alleen het technische meesterschap maar ook de diepe mensenkennis van de maker verraadt. Deze felheid van verbeelding spreekt in vele van zijn kleinere plastieken in een caricaturale, bijkans satirieke vorm. Een hoogtepunt in dit genre is de in hoogglazuur uitgevoerde kruisweg voor de Huskenskolonie te Heerlerheide. Wanneer in dit „expressionisme” van Charles Vos het „experiment” ook al in eerste instantie aanwezig is, dan heeft hij een experimenteel terra incognita toch nimmer voorgoed betreden. Hij heeft daarentegen de moeilijke taak volbracht in kunstenaarschap solidair te blijven met zijn geestelijk achterland. Zijn kunst is niet uitsluitend bestemd voor een élite en zij heeft zich nimmer afgezonderd van de volkse bronnen, waaraan zij haar ontstaan dankt. De onderstroom van sereniteit in deze kunst is geboren uit een bij uitstek katholiek optimisme, een onkwetsbaar vertrouwen tevens in de zinrijkheid der aardse vormen.
Charles Vos was een te argeloos man om „diepzinnig” te willen doen, maar juist door deze ongereptheid van instelling bereikt hij, -zoals in een simpel engelfiguurtje van de Kerstgroep der St. Servaaskerk te Maastricht-, een onbedoelde maar onbetwistbare diepzinnigheid in de samenspraak tussen ruimtelijke vorm en bovenzinnelijke betekenis.
Charles Vos was hiertoe voorbestemd omdat hij Limburger was in hart en nieren. Omdat hij -gehoorzamend aan zijn volksaard- diepzin[n]ig kon zijn in zijn blijheid en oppervlakkig in zijn ernst: die paradoxale wijsheid van Zuidelijk sentiment. Zo is de religiositeit het begin en het einde van Vos’ kunst, maar toch was hij zeer aards gericht en beminde hij de aardse vormen, die hij met overgave en vaak met vertederde humor beschouwde. In zijn religieuse werk manifesteert zich de bovennatuur in een speelse paraphrase op stoffelijke vormen.
Wat daaraan aan symboliek aanwezig is heeft hij nimmer in een abstract teken willen vangen, omdat hij van het symbool geen afgod wilde maken. De Schepping was hem lief, zoals zij zich aan hem openbaarde, óók de materie, omdat hij de geestelijke beduiding begreep uit de stoffelijke vormen die hem omringden.
In Memoriam CHARLES VOS (Reinout van Brabant) [13]
De vrienden van Charles Vos hadden zich de laatste tijd zeer bezorgd gemaakt over zijn gezondheid. Jaar in, jaar uit, was hij ’s morgens om uur op zijn werkplaats gekomen, fietste ’s middags even naar huis om te eten en keerde dan terug tot het donker werd. Hij liet zijn atelier ook de laatste weken niet in de steek; het was zijn geliefd domein en als hij herstel van zijn gezondheid verhoopte, geloof ik dat hij het verwachtte tussen zijn beelden.
Het atelier is een grote ruimte, waar het soms zó vol kon staan, dat je niet wist hoe door de klei-ontwerpen, gipsvormen, steen en hout heen te komen. Het werk waaraan Charles Vos bezig was stond gewoonlijk op dezelfde plaats, in het goede vertrouwde licht van jaren. Hij kende dat licht, hij beminde dat licht en het spel met zijn duisternissen.
In hetzelfde atelier en op de bovenverdieping voor de houtsculpturen werkte zijn zeer bekwame assistent Balendonk, die hem bij de uitvoering behulpzaam was en in iedere grote greep en in ieder klein detail de ziel van de beeldhouwer aanvoelde.
Ik heb me vaak verwonderd over de rommel op zijn atelier. De verklaring was niet alleen zijn overgrote bedrijvigheid, maar meer zijn intense ingekeerdheid, en opgeslorpt worden door het werk van het ogenblik, het werkstuk in het goede licht, waardoor hij de ruimte daarachter, ieder gebrek aan comfort en de kou in de winter vergat. Eens was Vos bezig aan het grote verzetsmonument voor Roermond, hij kon nog juist om het geweldige klei-ontwerp heen lopen in een smalle strook langs de muur. Hij keek in schuingeplaatste spiegels naar het leven van de mannen, die groeiden onder zijn handen. Hij zette de deur open en ging in het tuintje staan om een totaal-indruk te krijgen.
Hij werkte van de morgen tot de avond even bescheiden aan dit groot monument als aan het kleinste beeldschetsje dat hij maakte voor de vrienden, die hij zijn gulheid nooit weigeren kon. Hij werkte met een taai doorzettingsvermogen en met een grote drift, die men op zijn stil rustig gezicht niet aflas. Het was werkelijk „vuur en geest achter het zwijgen” zoals Jan Engelman in De Tijd van 20 Febr, terecht opmerkte.
Hij werkte een leven lang zonder reclame en zonder tam-tam. Hij sprak zo weinig woorden dat zijn bezoeker er verlegen van kon worden en dat niet omdat hij je liever kwijt was: hij was enkel hulpeloos in woorden en toch een en al goedheid en hartelijkheid.
De laatste tijd verminderde het licht in zijn ogen en dit moet wel heel droevig voor hem geweest zijn.
Eens brandde het dansende licht rond zijn cupido’s en faunen en je hoorde de schaterlach in de schaduwen; het licht spoelde om zijn naakt-figuurtjes als lichtende golven tegen het strand, alles juist omsluitend, nergens haperend. Het licht rustte in het gelaat van zijn Kruislievenheer en gleed traag over het lichaam dat sterven ging. De schaduw borg zich in de schoot van zijn Piëta’s. Het licht rustte in de gelaat van zijn Michaël, het priemde in de kantige koppen van zijn Farizeeën en Schriftgeleerden. Het licht speelde en speelde over zijn talloze beelden. En ook duister leefde: beide: licht en duister, afgewogen, gemeten in hun intensiteit.
Ik begrijp zijn durende glimlach bij al die creaturen die uit hem geboren waren.
Maar nu werd het licht zonder kracht en het duister zonder spanning. Het tasten van zijn handen was niet enkel liefkozen meer. Ik geloof dat de beeldhouwer het, dank zijn optimisme, nooit als onherroepelijk ingezien heeft. Er waren nog ogenblikken dat licht en duister weer muziek werden, zoals dat moment acht dagen vóór zijn dood, toen hij bij zijn Mooswief stond, de beitel in de hand, fonkelende oogjes en glimlachend.
Het is typerend, dat het laatste uitgevoerde werk van deze zo bij uitstek religieuze kunstenaar het Mooswief was: de goedlachse groentenvrouw van de markt. De humor, het allerdaagse, het klein-menselijke, het was hem even natuurlijk als de religieuze emotie, het drama, de meditatie, de extase. Deze natuurlijkheid was zijn intense karaktertrek en heeft al zijn werk van is-men en kwasie-gedoe vrij gehouden.
Maandag 15 Februari ontving de beeldhouwer uit voorzorg de laatste H. Sacramenten, hij werd opgenomen in het ziekenhuis St. Annadal en stierf in de morgen van 19 Februari.
Toen is zeker het licht teruggekeerd en de muziek is herbegonnen, zonder feilen nu, zonder tekorten en Charles glimlacht voor eeuwig zoals wij hem altijd gekend hebben. Hij heeft zijn taak volbracht, want God meet de duur der arbeidsdagen.
Wij zijnde beeldhouwer dankbaar voor het vele schoons dat hij ons schonk, zijn werk blijft voortleven en deelt steeds opnieuw zijn eerlijkheid, zijn schone menselijkheid, zijn ontroering, zijn vreugde en smart aan ieder mee. De mens en vriend blijft een dankbare herinnering voor al zijn medeleden in de Katholieke Kunstenaars-vereniging, voor allen die hem gekend hebben. Hij schiep een lang leven veel mooie werken, maar dat was niet het enige.
Lou Maas schreef in de Gazet van 20 Februari: „Het moge wellicht iets overdreven zijn te zeggen dat alle Limburgse beeldhouwers der laatste eeuw uit de jas van Charles Vos gekropen zijn - op enkele uitzonderingen na hebben zij bij hem het metier geleerd en hebben zij, gewild of niet, iets, soms veel van Vos’ geest geërfd”. Het is ontroerend de oud-leerlingen van Kunstnijverheidsschool en Jan van Eyckacademie, waaronder nu enkele veel belovende jonge kunstenaars zijn, die hun eigen weg vinden en in vormgeving andere wegen zijn ingeslagen, vol piëteit, genegenheid en grote waardering over deze kunstenaar en mens, hun docent en professor, te horen spreken.
Charles Vos werd geboren te Maastricht op 8 September van het jaar 1888. „Hij volgde op Rolduc enige jaren het Gymnasium. Wat men met hem voorhad, weet ik niet schreef A. Welters in 1933 in de Nedermaas maar van nabij weten wij, dat hij, Vöske, meer hield van tekenen dan van rekenen, meer van boetseren dan van declineren. En bij gebrek aan tekenpapier en boetseerklei werden de caricaturen van klasseleraren en surveillanten maar heel eenvoudig getekend in de werkcahiers en gekneed in uitgehold broodjesdeeg. Dat er in diezelfde schoolschriften heel wat te verbeteren viel en dat er nu en dan conflicten rezen, laat zich begrijpen. Hij heeft die Rolducse latijnse en griekse vorming dan ook moeten opgeven en de kunstwerken der Grieken en Romeinen langs een andere weg dan over de banken moeten leren”.
Charles leerde het ambacht op de ateliers van Cuypers te Roermond. De artisan van het atelier volgde daarna vijf jaren de lessen op de academie te Antwerpen en verwierf daar de gouden medaille in de afdeling: boetseren naar de natuur. Een plan om naar de academie te gaan in Amsterdam werd uitgevoerd toen in 1914 de oorlog uitbrak. A. Welters vertelt in het boven aangehaalde artikel daarover deze bizonderheid: „Er was aan dit plan al eerder gedacht, zoals blijkt uit de weddenschap die een medestudent met hem aanging, dat hij naar Amsterdam zou gaan en binnen twee jaar daar de „Prix de Rome” zou halen. De inzet van deze weddenschap was de studentikoze som van 20 francs.”
En Charles Vos haalde de Prix de Rome in 1917. Toen de oorlog eindigde begon hij zijn studie-reis door Italië en Frankrijk en keerde terug in Zuid-Limburg waar hij zich thuis voelde.
De aanvang was moeilijk, de opdrachten onbevredigend, maar hij verkoos liever een droge boterham dan zijn sprankele geest te laten verkleumen. Hij werkte naar zijn hart hem in gaf en de tijden werden geleidelijk aan gunstiger voor hem.
Met de kerkelijke kunst in Nederland was het toen droevig gesteld. Slechts enkele, de beste, beseften dit en met hen begon de keer ten goede. Onder deze beste behoorde ook de beeldhouwer Vos. De academie liet hij achter zich, hij vond zich zelf, zijn eigen taal, zijn eigen muzikaliteit.
Alfons Boosten begon zijn kerken te bouwen en hij wendde zich ook tot de beeldhouwer Vos. Jan Engelman gaf hem publicaties. Prof. Jean Adams en Pater Briels O.F.M. bezorgden hem met enkele collega’s de eerste tentoonstellingen te Rolduc en in Heerlen. Ook andere architecten kwamen naar hem en gaven opdrachten. En voor de kerkelijke profane architectuur, voor de vele bedehuizen, de pleinen en kerkhoven begon toen zijn onafgebroken en kostelijke arbeid.
Het is mij niet mogelijk zijn werk volledig en chronologisch te noemen. Ik mag hopen dat dit eens ineen grote overzichttentoonstelling zal te zien zijn en vastgelegd zal worden ineen goed gedocumenteerd en ruim geïllustreerd boekwerk. Er bestaat een mooie monografie van Frans van Olenburg Ermke, getiteld: „Charles Vos, een leven in beelden”. Dit werk werd geschreven in 1948 en geeft dus nog geen afgerond geheel. Ook Willem Ensink bespreekt de beeldhouwer in zijn werk: „Limburgse beeldende kunstenaars”. Dit boek verscheen in 1949 en behandelt veertien kunstenaars, zodat ook hier tekst en illustraties beperkt zijn.
Voor zijn stad Maastricht maakte Vos misschien wel zijn mooiste werk. Maastricht is zeker ondenkbaar geworden zonder de monumentale St. Servaes aan het vernieuwde gedeelte van de oude Maasbrug. Op het Vrijthof [14] staat een bronzen St. Servaes boven de bron, een zeer ritmische en zeer gevoelige heiligenfiguur, verfijnd en innig werkend tegen de zware architectuur van de Servaeskerk, een harmonie daarmee in de sfeerwerking van steenkleuren en groen en zacht beweeg van boomkruinen. De reliefs gehakt aan de bronkuip zijn wellicht nog mooier, zo eenvoudig en geladen van leven. Vóór de St. Jan verrijst zijn Heinric van Veldeken ineen zeer gevoelig contour op het meest bekoorlijke pleintje van de stad. Dit is een zone van stilte in al het lawaai dat ook deze stad hebben kan. Ik hoop dat het rampzalig idee nooit doorgang kan vinden dat deze stilte theater zal worden. Wij hebben al genoeg theater maar werkelijk te weinig inkeer. En ook een stad moet ergens zijn ingekeerdheid bewaren. Ik noem verder zijn monumentale reliefs aan het Gouvernementsgebouw, zijn Sint Amor op het Amorpleintje, zijn Hermans-monument en de vele Lievevrouwkens langs de bidweg.
Bij het werk voor architect Boosten mag niet vergeten worden het portaal van de Garnizoenskerk te Weert, dat Charles Vos geheel vulde met chamotte-reliefs. Het is in ons land een unicum en bevat prachtige details. Dit werk werd mogelijk door het idealisme van vrienden die toen elkaar hielpen en materialen, en arbeid en kosten samen gaven eenvoudig om iets moois tot stand gebracht te zien. In dit verband mag de naam van de vriend Frits Lousberg niet onvermeld blijven. Charles zal dikwijls aan deze tijd teruggedacht hebben, toen deze vriendensfeer niet meer was en hij zoveel meer alleen zijn grote monumenten maakte voor Roermond en Venlo en voor zoveel andere plaatsen. Charles had een zonnige natuur en men mag ook zeggen dat het leven van deze bescheiden mens zonnig was, ofschoon hem nu en dan een teleurstelling niet gespaard bleef, een teleurstelling grievend door domheid en ongevoeligheid. Maar de beeldhouwer sprak er niet over, hij bedekte het met de mantel der liefde en werd niet verbitterd. Het winstpunt was voor hem.
Vos is ook een belangrijk keramiker geweest. Zijn eerste omvangrijke werk in de glazuurtechniek is de kruisweg in de St. Antoniuskerk van de Huskenskolonie bij Heerlen. Jan Engelman schrijft hierover in De Tijd van 20 Febr. 1954: „Tot zijn beste werken rekenen wij ook deze dramatische en drastische veertien kruiswegstaties. Zij zijn zeer sterk van expressie met een brede dynamiek en een pakkende tegenstelling tussen de bereidheid tot lijden in de Christusfiguur en de barokke gebaren en de demonische gelaatsuitdrukking van de omringende figuren.” Ik herinner mij nog hoe ik diep onder de indruk was van dit prachtig werk in de tijd dat het geplaatst werd en jaren daarna nog. Maar toen Charles lang nadien zijn keramische kruisweg maakte voor de H.B.S.-kapel van de Franciscanen aan de Akerstraat te Heerlen, geloof ik dat hij nobeler werk creëerde, ogenschijnlijk bijna schetsmatig maar dikwijls zeer raak, ontdaan van zijn zware en wijde barokken gebaar, niet zo dik gedompeld onder een vette glazuurlaag die de trillende vormgeving, de toets van de levende scheppende vingers zou verstikken. Slank en rijzig zijn sommige figuren, een vlamtong die in de expressie van het gelaat zijn geladen rust vindt. Hier is stiller klaarheid en zuiverder afgewogen ruimte, een aristocratie van de geest.
Een omvangrijk werk in houtsculptuur is zijn grote kerstgroep voor de Sint Servaeskerk te Maastricht en het zal jaarlijks een feest blijven als deze groep wordt opgesteld. In zijn essay over Limburgse beeldende kunstenaars zegt Willem Enzink dat men „altijd weer vertederd en ontroerd zal worden door wat de beeldhouwer Vos in het menselijk gelaat wist te bereiken, door het rijk genuanceerde leven dat hij daarin aan steen of hout (of brons) ontworstelde”. Aan deze woorden moet ik denken als zijn vele portretten mij voor de geest komen. Er wordt dikwijls gezegd dat de portretkunst een van de moeilijkste is. Zeker was dan toch deze kunstenaar in deze moeilijke kunst een meester. Hier helpt geen zuiver ordenen in vlakken, geen compositorisch talent, geen rijke fantasie in de gewone zin van het woord; het is het naakte en directe doordringen in het wezen, de ziel. En deze kunstenaar verstond dat in eenvoud en eerbied.
Ik moge zo in enkele trekken iets van het leven en werk van deze begenadigde kunstenaar weergegeven hebben. Ik hoop dat eens iemand dit volledig doen zal. Maandag 22 Februari 1954 hebben wij Charles begraven; de stoet van vrienden was overgroot. Men droeg een vriend naar het graf. Een van de laatste woorden van deze beeldhouwer was de droeve klacht: „Nu zie ik niets meer, ik ben blind. Het is gedaan”. Maar het werk van Charles heeft ogen en ziet ons aan en hij leeft voort, schouwend in het ondoorgrondelijk licht van de eeuwige Schoonheid, waarvoor hij zo veel gewerkt heeft.
Charles Vos, staat te boek als de belangrijkste Limburgse beeldhouwer uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Zowel zijn oeuvre, omvangrijk en in esthetischopzicht van hoog niveau, als zijn docentschappen, waarin hij aan zoveel jonge beeldhouwers richting heeft gewezen, rechtvaardigen deze erkenning van Vos' positie in de kunstenaarswereld.
[1] Renout van Brabant vermeldt dat de ziekenhuisopname plaats vond op maandag 15 februari 1954 en dat hij uit voorzorg de laatste H. Sacramenten ontving: in Brabant Renout van, In memoriam, in Katholiek Bouwblad 21 volume 12, blz. 185-188
[2] De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad spreken op 20 februari 1954 over “een zware hersenbloeding”.
[3] De Telegraaf en het Algemeen Handelsblad op 20 februari 1954, De Tijd 23 februari 1954.
[4] De tekst van de uitvaart is gebaseerd op: Limburgsch Dagblad (indrukwekkende uitvaart) van 23 februari 1954 en De Tijd (begrafenis Charles Vos te Maastricht) van 23 februari 1954.
[5] Vic Reinders was een van de oprichters van de Limburgse Kunstkring. Hij was beeldend kunstenaar, het schrijven van gedichten was een nevenactiviteit.
[6] Maas Loe, In memoriam Charles Vos in De Bronk, jaargang 1, 1953/54, blz. 204-205
[7] FAMILIE VAN KUNSTENAARS, Charles Vos schiep prachtige beelden. Vergroeid met land en volk in
Limburgsch Dagblad 20 februari 1954
[8] E. (waarschijnlijk Engelman), In memoriam Charles Vos, in Limburgsch Dagblad 20 februari 1954
[9] Enzinck Willem, Limburgse beeldende kunstenaars, Den Haag 1949, blz. 45-46
[10] Hoogstwaarschijnlijk door Jan Balendong gemaakt op verzoek van de familie Vos na het overlijden van Charles Vos op 10 februari.
Gips, zwart gepatineerd; hoogte 26cm, breedte 18 cm en diepte 19cm. (ontleend aan brief van I. Paulussen (18 september 2006) gericht aan mevrouw N. Backerra)
Collectie Backerra, Maastricht en collectie Peters-Smeets.
[11} In: Ambacht, uitgave van het centraal orgaan voor het scheppend ambacht, 5de jaargang, no 3, juni 1954, blz. 26-27
[12] 1954
[13] In: Katholiek Bouwblad, jaargang XXI – no 12, 13 maart 1954, blz. 185-188
[14] Nu Keizer Karelplein
afbeelding: de uitvaartstoet
afbeelding: graf van Charles Vos asker[10])
afbeelding: doodsprentje voorzijde en middenpagina
afbeelding: dodenmasker [10]
1.1.9 Onthulling plaquette Charles Voscour[1]
Tijdens een buurtbezoek van het Maastrichts college van B&W aan het Boschstraat- en het Statenkwartier in 2005, sprak het buurtplatform Argus uit Charles Vos te willen herdenken met een plaquette op de naar hem genoemde cour. Het college besloot om deze wens te honoreren, eens te meer omdat een eerbetoon aan de zeer verdienstelijke beeldhouwer in Maastricht eigenlijk ontbrak.
De plaquette van beeldend kunstenaar en grafisch vormgever Jos Keulen, gefinancierd door de gemeente, is aan de hand van foto's van Etienne van Sloun ontworpen. De plaquette die bestaat uit een portret van Charles Vos en een weergave van zijn belangrijkste beelden. De toenmalig irecteur van museum het Spaans Gouvernement, Monique Dickhaut heeft de plaquette voorzien van tekst.
De Charles Vos Cour is genoemd naar de Maastrichtse beeldhouwer Charles Vos, voor zijn vrienden 't Vöske. Hij volgde zijn studies aan de academies voor beeldende kunsten in Antwerpen en Amsterdam. De laatste studie sloot hij in 1917 af met het winnen van de prestigieuze Prix de Rome. Begin jaren twintig vestigde hij zich definitief als beeldhouwer in Maastricht. Het oeuvre van Charles Vos is veelzijdig. Hij is vooral bekend door beeldende kunst die onlosmakelijk verbonden is met de architectuur. Voorbeelden daarvan zijn de leeuwen bij het stationsgebouw en de verschillende beelden aan de gevels van het voormalige gouvernementsgebouw aan de Bouillonstraat en de Lenculenstraat in Maastricht. Ook maakte hij veel vrijstaande beelden in brons, steen en (geglazuurd) aardewerk. Tevens was hij ontwerper en had hij een eigen atelier bij het Maastrichtse bedrijf de Sphinx. Charles Vos was docent aan de Middelbare Kunstnijverheidsschool (nu Academie Beeldende Kunsten Maastricht) en professor aan de Jan van Eyck Academie.
Op tal van markante plekken in Nederland zijn werken van Charles Vos geplaatst.
Bekende beelden in Maastricht zijn onder meer: 't Mooswief (Markt), Henric van Veldeke (Henric van Veldekeplein), Sint Amor (Sint Amorsplein) en de beelden van Sint Servaas (Sint Servaasbrug en Keizer Karelplein).
Daags voor de onthulling werd er onder toeziend oog van buurtbewoonster van het Charles Voscour en mede-iniatiefneemster Noortje Backerra door Peter Pluijmen, ambtenaar afdeling Cultuur, en kunstenaar Jos Keulen in de brandende zon flink gewerkt om het kunstwerk echt waterpas en zonder enige beschadigingen aan de muur op te hangen. Het is ze gelukt.
De onthulling was een groot succes. Op een stralende en beetje winderige zondagmiddag (17 september 2006) reden in een statige Bugattie, beschikbaar gesteld door de bekende fotograaf Jean Prick, de familie Vos de Charles Voscour in om daarna tezamen met de wethouder van cultuur Jean Jacobs de plaquette over te dragen aan de bewoners van de Charles Voscour. Het werd een pure 'mestreechse' aangelegenheid. Rommedoe, huidsvleisj, Maastrichts roggebroed, sjroep en het mestreechs volleksleed maakte het helemaal af . Het moet gezegd worden de plaquette is prachtig en een echte aanwinst voor de buurt.
[1]www.maastricht.nl, 2007 en Dagblad de Limburger, 18 september 2006
afbeelding: Charles Voscour