www.charlesvos.nl

Johan Piets

Johan Piets

De religieuze kunst in de eerste helft van de twintigste eeuw.

 

1.  Inleiding
In deze periode zijn nogal wat ontwikkelingen op het gebied van de kunst, zowel de religieuze als de profane kunst. De kerkelijke autoriteiten waren belangrijke opdrachtgevers van religieuze kunst. Zij stelden eisen aan de kunstenaars, die lijnrecht stonden tegenover de opvattingen van de moderne kunstenaars. Vos heeft veel religieuze kunst vervaardigd.
De opdrachtgevers van profane kunst stelden over het algemeen minder eisen aan de te vervaardigen kunst. De artistieke vrijheid voor de kunstenaar was daardoor groter.
Dit is de reden dat gestart wordt met een inleiding in de religieuze kunst.
De religieuze kunst in de eerste van de twintigste eeuw, de werkzame periode van Charles Vos, staat centraal in deze paragraaf .
In paragraaf 2 is aandacht voor de kerkelijke standpunten ten aanzien van de kunst. De bisschop was verantwoordelijk dat deze standpunten werden nageleefd. In 1919 heeft hij hiertoe de Bisschoppelijke Bouwcommissie (BBC) opgericht. Dit kerkelijke toezicht wordt besproken in paragraaf 3. Het Sint-Bernulphusgilde, paragraaf 4, was een vereniging die in eerste instantie als doel had bij geestelijken interesse te wekken voor kerkelijke kunst en architectuur.
Kunstenaars verenigden zich in o.a. de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (paragraaf 5), de Limburgse Kunstkring (paragraaf 7) en de Kunstenaarsvereeniging Limburg (paragraaf 8). Deze organisaties probeerden de belangen van de kunstenaars (o.a. het verkrijgen van werk) te behartigen. Daarnaast speelden nog een tweetal tijdschriften,  Roeping en De Gemeenschap (paragraaf 6), een rol op het gebied van de kunst in bovengenoemde periode.
Afgesloten wordt met het gesamt(kunst)werk in paragraaf 9.

 

2. Kerkelijk standpunt ten aanzien van kunst [1]
In de twintigste eeuw beschouwde de Kerk zich als een onwankelbare baken. Kerkelijke kunst behoorde stichtend "waardig"  en vertellend te zijn en eiste een nederige en dienstbare opstelling van de zijde van de kunstenaar. Daarmee stond zij lijnrecht tegenover de moderne avant-gardekunstenaar die immers volledig vrij wenste te zijn in de keuze van zijn beeldmiddelen en thematiek.
In de nieuwe, op 19 mei 1918 in werking tredende Codex Iuris Canonici (Kerkelijke Wetboek) hadden met name canons 1162, 1164 en 1279 betrekking op de kerkenbouw en de kerkelijke kunst. De tekst van deze canons luidde:

1202 

Canon1162
Geen kerk mag worden gebouwd zonder uitdrukkelijke schriftelijke goedkeuring van de gewone plaatselijke Kerkoverste, deze goedkeuring kan echter niet door de Vicaris-Generaal gegeven worden, behalve als deze een bijzondere opdracht heeft.
Canon 1164
De Kerkoverste moeten zorgen, ook, zo nodig, een raad van deskundigen gehoord, dat bij het bouwen of herstellen der kerken de door de christelijke traditie aangenomen vormen en de wetten der gewijde kunst worden in acht genomen.
Canon 1179
Paragraaf 1: Aan niemand mag worden toegestaan in de kerken, ook wanneer ze niet onder de gewone Kerkoversten staan, noch in andere gewijde plaatsen, een ongewoon beeld te plaatsen of doen plaatsen, tenzij het door de plaatselijke Kerkoverste is goedgekeurd.
Paragraaf 2: Heilige afbeeldingen, bestemd om in het openbaar te worden opgesteld voor de vereniging van gelovigen, zal de gewone Kerkoverste niet goedkeuren als ze niet overeenstemmen  met het beproefde gebruik van de Kerk.
Paragraaf 3: Nooit late de Kerkoverste toe, dat in de kerken of andere gewijde plaatsen beelden worden opgesteld, die een dwaalleer inhouden, of die de gepaste behoorlijkheid en eerbaarheid niet bezitten, of die aan ongeletterden aanleiding geven tot gevaarlijke dwaling kunnen geven.
 
Deze canons gaven de mogelijkheid aan conservatieve katholieken om uitingen van moderne kunst uit de kerkgebouwen te weren.
Het standpunt van het Vaticaan is in de erop volgende jaren diverse malen herhaald:
1. In 1920 bij het eerste congres voor kerkelijke kunst;
2. In 1922 tijdens het bezoek van het Nederlandse episcopaat aan Rome;
3. In 1925 middels pauselijke richtlijnen;
4. In 1932 en 1936 door pauselijke uitspraken over moderne kerkelijke kunst.
 
3.  De Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond [2]
Als sinds het Concilie van Trente droeg de bisschop de verantwoordelijkheid voor de kerkelijke kunst en monumenten in zijn diocees. Ook het nieuwe Kerkelijke Wetboek van 1917 stelde de bisschoppen verantwoordelijk voor een adequate kerkelijke kunst en monumentenzorg.
Op 17 oktober  1876 vervaardigde de Roermondse bisschop J.Paredis het Algemeen Reglement voor de kerkbesturen der R.K. Parochiën uit. De kerkbesturen werden verplicht tot het plegen van goed onderhoud en het zorgvuldig beheren van al hun roerende en onroerende bezittingen. Zonder toestemming mochten geen voorwerpen van kunst of waarde worden geruild of verkocht. Ook voor slooppraktijken was toestemming nodig. De vraag is in hoeverre de kerkbesturen zich aan het reglement hielden. Nog meerdere malen werden de kerkbesturen herinnerd aan de bepalingen uit 1876.
In 1919 werd door bisschop Schrijnen besloten een diocesane Bouwcommissie in te stellen, aan welke de plannen voor bouwwerken met uitzondering van die van scholen, ter goedkeuring moeten voorgelegd worden. Tot de leden van de commissie werden benoemd. H. Everts (tot 1938), H.Wouters (tot 1924) , M.Rutten  (tot 1920)  en W.Goossen (tot 1933). Allen waren priester. Het was de eerste diocesane Bouwcommissie in Nederland. Tot 1933 waren H.Everts en Goossens de gezichtsbepalende leden. Het belangrijkste lid is ongetwijfeld P.Everts geweest. Hij werd lid in 1934 en bleef dit liefst tot 1966.
De leden waren redelijk thuis in de cultuurgeschiedenis van Limburg tijdens de Middeleeuwen, maar niet op de hoogte van de ontwikkelingen in de profane kunst en architectuur van de avant-garde. Waarschijnlijk ontbrak alle kennis op het laatste gebied en was door Schrijnen aan de commissie expliciet opgedragen om alle ultramoderne kunst te weren uit de Limburgse kerken. Hoewel niet expliciet beschreven, hanteerde de commissie canon 1164 uit het Kerkelijk Wetboek.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de activiteiten van de Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond stilgelegd.
Op 13 november 1945 werd  de Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond heropgericht. De nog steeds uit priesters bestaande Bouwcommissie was groter en professioneler dan haar voorloper uit het interbellum en kreeg van bisschop Lemmens een uitgebreide taakomschrijving mee: alle nieuwe kerkelijke kunst en architectuur moest ze keuren evenals plannen voor kerkelijke monumenten, kapellen, kerkrestauraties, kerkvergrotingen en wijzigingen van de liturgische inrichting. In de eerste tien naoorlogse jaren was er min of meer sprake van een tweedeling in de commissie. Tegenover de behoudende kant P.Everts, waarschijnlijk gesteund door R.Salemons en P.Hoogers, stond het duo  J.Adams en L.Linssen, dat een grotere openheid naar het (gematigde) modernisme en meer autonomie voor de kerkelijke kunstenaars nastreefde.
Op 20 november 1947 publiceerde paus Pius XII zijn vierdelige encycliek Mediator Dei et hominum. De encycliek benadrukte ten aanzien van kunst dat de religieuze voorstellingen op een juiste manier en met edele en ware kunstzin moesten worden weergegeven en dat afwijkingen in principe niet werden getolereerd omdat ze de katholieke eenheid van de Kerk aantasten. Gewijde beelden en plaatwerk mochten in de kerken blijven staan, mits goedgekeurd en niet voorzien van illegale relikwieën.
Omdat de kunstparagrafen van de encycliek veel onduidelijkheden lieten en tweespalt veroorzaakten onder zowel opdrachtgevers als kunstenaars, vroeg de Bouwcommissie in het najaar van 1948 aan de jezuïet en theoloog Herman Schmidt - docent aan Canisianum in Maastricht en aan de Pauselijke universiteit Gregoriana in Rome - om hierover een lezing te houden. Alle katholieke architecten en kunstenaars van het diocees Roermond kregen een uitnodiging voor deze bijeenkomst.
Onder druk van de snel veranderde samenleving en in een poging de steeds brozere eenheid te bewaren, stond de Kerk in het eerste decennium toch enige artistieke vernieuwing toe. Die voorzichtige openingen gingen de meeste kunstenaars evenwel niet snel en ver genoeg.
De stichting van de Jan van Eyck Academie in 1948 te Maastricht moet vooral beoordeeld worden vanuit het behoudende culturele en religieuze klimaat in het naoorlogse klimaat.
Na de oorlog werden twee commissies in het leven geroepen. Allereerst de Werkgemeenschap van Architecten (WGA), bestaande uit J.Kayser, A. Boosten, F.Peutz (gezaghebbende Limburgse kerkbouwers) en G. Honée, M.Briels, P.Everts (priesters behorende tot de artistiek-culturele elite van het bisdom Roermond). De taakverdeling tussen de Bouwcommissie en de WGA was als volgt: de WGA zou adviseren over de architectonische waarde van de indiende bouwplannen en de Bouwcommissie over de "waardigheid" en esthetische kwaliteiten. De eindverantwoordelijkheid bleef ten te allen tijde bij de Bouwcommissie.
Daarnaast kwam de Werkgemeenschap van Beeldend Kunstenaars (WBK), bestaande uit R.Rats (priester), J.Hul, D.Wilschut, H.Levigne, M.Weiss en H.Schoonbrood. Het doel was gelijkbaar met die van de WGA.
De vergaderprocedure van de WGA kan als professioneel worden gekarakteriseerd. Bij deze commissie hadden altijd leden van de Bisschoppelijke Bouwcommissie zitting.  Dit gold niet voor de WBK. De WBK was daardoor vooral een commissie van kunstenaars, die relatief los stond van de bisschoppelijke organisatie en daardoor moeizaam communiceerde met de Bouwcommissie.

De productiefste Limburgse kerkbouwers in het interbellum waren J. van Groenendaal (vijf kerken), A.Boosten (negen), J.Cuypers (vijf), J.Wielders (acht),  J.Kayser (vijf), F.Peutz (zeven) en het architectenbureau C. en J.Franssen (zeventien). Slechts 8 van de 93 kerken werden ontworpen door niet Limburgse architecten. Omdat ook de kerkelijke kunstenaars (Eyck, Vos, Schoonbrood, Levigne) en kerkaannemers bijna allemaal Limburgers waren, betekent dit dat de kerkenbouw in het diocees Roermond een puur Limburgse aangelegenheid was.

Tot na 1945 bleef de Limburgse kerkbouw getuigen van een defensieve en retrospectieve houding en had daardoor een "status aparte" binnen de algemene architectuurontwikkeling. Terwijl de Nieuwe Zakelijkheid na 1918 geleidelijk doordrong, bleef historische inspiratie in de kerkbouw tot 1955 de normale gang van zaken.
De Bouwcommissie hanteerde  in praktijk, zonder er specifiek op te wijzen, canon 1164 bij de beoordeling van kerkontwerpen. Vanwege de negatieve morele en esthetische associaties die de avant-garde-kunst en -architectuur opriepen in kerkelijke kringen, rustte er op de 'ultramodernen' in de kerken een taboe. Zelfs kunstenaars van de 'gematigde categorie' werden door de commissie frequent gecorrigeerd omdat ze te zeer afweken van de "traditie".
Omdat de kunstenaars binnen bepaalde grenzen artistieke vrijheid genoten en de Bouwcommissie graag verlos wilde worden van het recente neogotische en neoromaanse verleden, werden ontwerpen van "modernen" als Kayser, Boosten en Wielders, hoewel vaak pas na ingrijpende aanpassingen, toch geaccepteerd.
Ook na de Tweede Wereldoorlog kwam de Bouwcommissie regelmatig met wijzigingsvoorstellen voor de ontwerpen, maar geleidelijk aan wonnen de opvattingen van "de  modernisten" veld.
 
4.  Het Sint-Bernulphusgilde [3]
In Nederland was met name het Sint-Bernulphusgilde (opgericht in 1869) een vereniging die in eerste instantie als doel had bij geestelijken interesse te wekken voor kerkelijke kunst en architectuur middels excursies en de uitgave van het tijdschrift Het Gildeboek. Het lidmaatschap stond aanvankelijk alleen open voor de geestelijken maar later konden ook architecten en kunstenaars lid worden. De vereniging werd opgericht in Utrecht en breidde zich vanaf 1918 uit over de andere bisdommen.
De vereniging was een loyaal uitvoerder van de pauselijke bepalingen op kunstgebied. Men zou kunnen zeggen dat het gilde de min of meer officiële schakel was namens het episcopaat tussen Kerk en kunstenaars.
Uit Limburg waren in 1923 o.a. lid Henri Everts  (priester en voorzitter van de Bouwcommissie), E.Cuypers - J.Cuypers - C.Franssen - A.Boosten - J.Ritzen - J.Wielders (architecten), J. Postmes (schilder), Ch. Vos (beeldhouwer).
In 1940 is het aantal leden gedaald. Naast een goede vertegenwoordiging in het gilde van de elite van de Limburgse clerus waren ook de belangrijkste Limburgse kerkbouwers van het interbellum (F.Peutz, A.Boosten, J.Franssen, J.Cuypers, J. Kayser en J. Wielders) alsmede vooraanstaande Limburgse kunstenaars (Ch. Eyck, Ch. Vos, V. Sprenkels) lid.

1204 

 

5.  De Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (AKKV) [4]
Het initiatief tot de oprichting van de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging werd genomen door het Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie (KSA). Dit bureau stelde een kunstcommissie in, die de oprichting van de AKKV moest voorbereiden. De KSA had in het algemeen een uitbreiding van het aantal katholieke organisaties op het oog, die de katholieke emancipatie moesten bevorderen. Met de oprichting van de AKKV werd voorzien in de behoefte aan een algemene landelijke overkoepelende katholieke kunstenaarsorganisatie, naast de reeds bestaande katholieke kunstverenigingen.
De feitelijke oprichting van de AKKV had plaats op 22 december 1920.
De leden van de AKKV organiseerden zich in vakgroepen. De Groep Bouwkunst kwam als eerste van de grond, daarna volgde de Groep Beeldende Kunsten. De Groep Bouwkunst was tot na de Tweede Wereldoorlog de meest actieve groep. Door deze groep werd het blad Mededeelingen uitgegeven, waarin men naast verenigingsnieuws ook architectonische vraagstukken behandelde.
Na een nogal moeizame start (de vereniging had in 1921 74 leden), kreeg de AKKV vanaf de jaren dertig steeds meer leden en trok zij met name de aandacht door haar studiedagen te Huybergen, waar door verschillende kunstenaars (vooral architecten) vraagstukken werden besproken op het gebied van kerkelijke kunst.
Op verzoek van het episcopaat werd in 1921 in Limburg een aparte diocesane kring van het AKKV opgericht met als vestigingsplaats Roermond. Ongetwijfeld hoopten de leden op een voorkeursbehandeling bij het krijgen van opdrachten van kerkelijke instanties, zeker in het eigen bisdom. Vele Limburgse architecten waren lid ( in 1925: J.Franssen, J.Kayser, J.Ritzen, W.Sandhövel, J. Wielders; in 1928 was ook F.Peutz lid; later ook A.Boosten).
Het in 1929 opgerichte R.K. Bouwblad bevatte voornamelijk beschouwende artikelen over met name de kerkelijke kunsten, waarbij vooral de traditionele, kerkelijke visie werd uitgedragen: de kerkelijke kunstenaar had voor alles een apostolische taak en de Nieuwe Zakelijkheid en de moderne kunst werden eenzijdig kritisch bejegend.
Voor de Tweede Wereldoorlog was sprake van een moeizame relatie tussen de Limburgers en de AKKV Vakgroep Bouwkunst vanwege de traditionalistische opvattingen verwoord in het R.K. Bouwblad.
Het episcopaat hechtte er veel belang aan dat elke katholieke kunstenaar in Nederland zich zou aansluiten bij de AKKV. Lange tijd werd zij beschouwd als de standsorganisatie van katholieke kunstenaars. De leden waren vrijwel altijd ook nog georganiseerd in een van de neutrale vakverenigingen. Voor de leden van de Groep Bouwkunst bijvoorbeeld was dit de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). In een periode van volledige verzuiling van de samenleving was het opmerkelijk dat een dergelijk neutraal lidmaatschap door het episcopaat niet werd verboden.
 
6.  Roeping en Gemeenschap [5]
Tegenover de behoudende koers van onder andere het Bernulphusgilde met het Gildeboek, de AKKV met het R.K. Bouwblad stonden tijdschriften als Roeping en De Gemeenschap. Roeping bekleedde tijdens het interbellum een tussenpositie. In 1925 werd De Gemeenschap opgericht en kan als een afscheiding van Roeping worden beschouwd. Vanaf zijn oprichting ontwikkelde het periodiek zich tot een spreekbuis van jonge, in eerste instantie Utrechtse katholieken die af wilden rekenen met het onder katholieken waargenomen, verkrampte vasthouden aan het verleden. Er verschenen onder meer artikelen in het tijdschrift over architectuur en beeldende kunst, waarin gepleit werd voor een samengaan van geloof en artistieke vrijheid. Ondanks de open houding naar de moderne kunst hoorde voor De Gemeenschap de kunst uiteindelijk dienstbaar te zijn en ondergeschikt aan 'hogere belangen'. De kunstenaar verkeerde in het gezelschap van de priester, politicus en intellectueel met slechts één gezamenlijk doel: de reconstructie van de ware katholieke cultuur. Tussen de kunstenaars van de in 1910 in Maastricht opgerichte Limburgsche Kunstkring en de redactie van De Gemeenschap groeide door toedoen van typograaf en uitgever van De Gemeenschap Charles Nypels einde jaren twintig een warm contact. Vooral Jan Engelman bouwde met diverse Limburgse kunstenaars langdurige, persoonlijke contacten op. De Limburgers, die bijeenkwamen in het Maastrichtse hotel De Suisse, en de redacteuren van De Gemeenschap streefden hetzelfde doel na, namelijk artistieke ontwikkeling zonder deze ondergeschikt te maken aan de starre katholieke tradities en dogma's. Vooral dankzij de lovende artikelen van de redacteuren van De Gemeenschap, met name Jan Engelman, kreeg de Limburgse kunst in het interbellum landelijke erkenning.

1206a 1206b

 

 

7.  Limburgse Kunstkring en "De Bende in de Suisse" [6]
De Limburgse Kunstkring is in 1910 opgericht. Het doel was het stimuleren van de belangstelling voor kunst o.a. door het organiseren van tentoonstellingen en lezingen.
Hotel de Suisse op het Vrijthof in Maastricht was de locatie waar vanaf de oprichting de leden van de Limburgse Kunstkring bijeengekomen zijn voor lezingen en feestavonden. Dat is ook nog zo in de jaren twintig, al komen de leden dan meestal alleen naar hun stamcafé voor de gezelligheid. De activiteiten van de Limburgse Kunstkring worden er in deze jaren niet minder om. In 1925 telde de kring 22 werkende en 132 kunstlievende leden, 43 donateurs en zeven ereleden.
De bekendste van de "bende" waren: Robert Graafland, Jules Brouwer, Henri Goovaerts, Hermann Bopp, Alphons Boosten, Guus Defresne, Henri Jonas, Charles Nypels, Han Jelinger, Herman Gouwe, Edmond Bellefroid, Jan Bakhoven, Charles Vos, Vic Reinders, Mathias Kemp, Frits Lousbergh, Harie Meisenber, Richard Vrijens,  Dom. Stassen, Karel Gemmeke, Fons Reinders, Frans Lousberg, Alex Stols jr. en  Jean Gregoire.
De rondborstige Charles Vos is een zwijgzame figuur, die soms zijn collega's in de Suisse opzoekt, maar hen liever thuis ontvangt. Niet om met hen te praten of te discussiëren, maar om met hen te zwijgen. Henri Jonas, zelf zelden erg spraakzaam, is een geregelde gast in huize Vos en tijdens deze bezoeken zit het tweetal zwijgzaam bijeen. Maar het zwijgen van Vos is niet melancholiek, in tegendeel, Vos heeft een grote opmerkingsgave, kijkt naar de wereld om hem heen als beeldhouwer en ziet in ieder detail iets interessants. 
Erkenning van de gemeentelijke zijde volgt in 1925, als deze de bovenverdieping van de linkervleugel van het Generaalhuis (Vrijthof 46) gratis ter beschikking stelt aan de Limburgse Kunstkring voor de activiteiten van een stedelijk museum. De Museumcommissie is van plan een museumcollectie op te bouwen met behulp van particulieren die bereid zijn kunstwerken (in bruikleen) af te staan. Daarnaast is deze commissie van plan tentoonstellingen te organiseren van nationale en internationale gerenommeerde moderne kunst maar ook de oude kunst. Van deze plannen is niet veel terecht gekomen, want uiteindelijk zijn vooral tentoonstellingen georganiseerd van het werk van de leden. Het Stedelijk Museum blijft tot 1943 bestaan. Dan wordt de ruimte door de Duitsers opgeëist.

 1207

 het bestuur bij de oprichting

 

 8.  Kunstenaarsvereeniging Limburg  [7]
De Kunstenaarsvereeniging Limburg werd in 1936 opgericht op initiatief van Alexander Stols en Joep Nicolas, als de moderne concurrent van de meer traditionele Limburgse Kunstkring.
Leden kunnen alleen zijn scheppende kunstenaars, die kunnen worden ingedeeld in de groepen vrije- en toegepaste kunsten. De voorlopige lijst van aangesloten aangeslotenen bevat de namen van : Edmond Bellefroid, Charles Eyck, Han Jelinger, Harrie Koolen, Paul Kromjong, Hub Levigne, Judy Michiels van Kessenich, Joep en Suzanne Nicolas, Jef Scheffers, Henri Schoonbrood, Cephas Stauthamer, Charles Vos, Paul Windhausen (groep vrije kunsten -beeldhouwkunst, schilderkunst, grafische kunst-) en Edmond Bellefroid,  Alphons Boosten, Charles Eyck, Hub Levigne, Henri Reck, Jef Scheffers, Henri Schoonbrood, Jos Wielders, Willy Marres, Charles Nypels, Alexander Schols, Willem  Veltman (groep toegepaste kunsten -glasschilderkunst, decoratieve schilder- en beeldhouwkunst, typografische kunst- en architectuur). Deze lijst laat zien dat "Limburg" met meer recht en reden in de naam voorkomt dan het geval was in de Limburgse Kunstkring uit de provinciehoofdstad.  De leden komen bij elkaar in café Aux Pays Bas aan het Vrijthof in Maastricht.
De vereniging trad ook op als vakbond, wat zeer belangrijk was voor de kunstenaars tijdens de crisisjaren. De professionalisering van kunst in Limburg valt samen met een plotseling toenemende belangstelling voor het werk van Limburgse kunstenaars buiten de eigen kring.
Vanaf 1934 exploiteert Stols samen met Bas van Pelt de kunstzaal "De Gulden Roos", gelegen aan Grote Looiersstraat in Maastricht. De kunstzaal wordt op 16 juni 1934 geopend met een zeer breed opgezette tentoonstelling van beeldende kunst en kunstnijverheid uit Maastricht.
In mei 1937 organiseerde zij een tentoonstelling in de kunstzaal "De Gulden Roos" aan de Looiersstraat.
Er is een voortdurende wrijving tussen de Limburgse Kunstkring en de Kunstenaarsvereeniging Limburg. De eerste krijgt gemeentelijke subsidie en heeft de mogelijkheid exposities te organiseren in het Stedelijk Museum in het Generaalshuis aan het Vrijthof. De Kunstenaarsvereeniging Limburg moet het hebben van de goede contacten van de bestuursleden Joep Nicolas en Alexander Stols, die de leden in staat stellen deel te nemen aan de exposities en van de mogelijkheid te exposeren in de kunstzaal De Gulden Roos.
De opmars van de leden van de Kunstvereeniging Limburg lijkt niet te stuiten en ook hun deelname aan de Wereldtentoonstelling in Parijs 1937 is een succes.
Het conflict tussen de Kunstenaarsvereeniging Limburg en de Limburge Kunstkring is in november 1937 op zijn hoogtepunt. Dit naar aanleiding van een Limburgse kunsttentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum, die werd  samengesteld met medewerking van  de Kunstenaarsvereeniging met voorbijgaan aan de Kunstkring Limburg.
Broodnijd lijkt de werkelijke reden voor het schisma in de Limburgse kunstwereld, waarbij de professionele werkzame kunstenaars unaniem kiezen voor de nieuwe Kunstenaarsvereeniging Limburg en de amateurs noodgedwongen lid blijven van de Limburge Kunstkring. Bij de Kunstenaarsvereeniging Limburg sluiten zich bovendien een aantal voorheen niet-georganiseerde kunstenaars, die vooral van buiten Maastricht afkomstig.
Het succes van de jaren 1936-1937 wordt  gevolgd door het vertrek van Joep Nicolas naar de Verenigde Staten en Alexander Stols naar Den Haag in 1939, waardoor de Kunstenaarsvereeniging Limburg nog slechts een zieltogend bestaan is gegund.
De Kunstenaarsvereeniging Limburg werd in april 1941 opgeheven.
 
9.  Het gesamt(kunst)werk [8]
Met "Gesamt(kunst)werk" wordt aangeduid dat een (kunst)werk (hier een kerk) dat als een totaalwerk (zowel exterieur als interieur) werd ontworpen.  De Limburgse architecten Peutz en Boosten maakten bij bouw van een kerk vaak gebruik van dit concept. De inrichting werd in samenwerking met veelal Limburgse kunstenaars (zoals Charles Vos) als een totaal concept gepresenteerd en aan de Bouwcommissie voorgelegd.
Toelichting van het begrip Gesamt(kunst)werk aan de hand van de kerk van Vrank (Heerlen).
De kerk van Antonius van Padua te Heerlen (Vrank) is een uitstekend voorbeeld van een Gesamt(kunst)werk.  Het kerkgebouw is van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een geestelijke en typologische ontwikkeling.  Het kerkgebouw met klooster bezit architectuurhistorische waarde vanwege het bijzonder belang voor de geschiedenis van de architectuur, als voorbeeld van een Gesamt(kunst)werk binnen het oeuvre van architect F.P.J. Peutz, wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp en de ornamentiek. Ensemblewaarde ontleent het kerkgebouw aan de situering: aan de rechterzijde verbonden met het klooster van de Franciscanen en in de directe nabijheid van de voormalige mijnwerkerskolonie Husken, welke inmiddels is afgebroken, en daarmee van belang voor het aanzien van dit deel van de gemeente Heerlen. Het kerkgebouw is van algemeen belang wegens de architectonische gaafheid van het exterieur en een het interieur; vanwege de belangwekkende inrichting met werk van een keur van Limburgse kunstenaars o.a. Ch. Eyck, Ch. Vos, R. Smeets en H. Levigne; en de hoge mate van architectuurhistorische zeldzaamheid.
De kerk ter ere van Sint Antonius van Padua, is gebouwd in 1929 naar een ontwerp van architect F.P.J. Peutz. De bouwstijl van de kerk is traditionalistisch met invloed van de Neo-Gotiek. De kerk is aan de rechterzijde verbonden met het klooster van de Franciscanen. (Het klooster is in 2007 verlaten).
Het is een eenbeukig halfvrijstaand kerkgebouw. Haaks op de linkerzijgevel en de rechterzijgevel ter is hoogte van de apsis een aanbouw van een kinderkapel. Het kerkgebouw is aan de rechterzijde verbonden met kloostergebouw der Franciscanen. Het toegepaste bouwmateriaal is baksteen. Verspringende zadeldaken gedekt met Hollandse pannen. Het dak ter hoogte van de apsis is bekroond met slanke vieringstoren en voorzien van ramen met bladlancetten. Klokkenstoel met gelui bestaande uit twee klokken van onbekende gieters, diameter resp. 70 cm en 79 cm.
Er is een vooruitspringend ingangsportaal met trapsgewijs terugspringend spitsboogvormig metselwerk. Frontgevel van portaal met schouderstukken, en topgevel met sluitsteen in kunststeen. Drie toegangstreden in baksteen. In dit portaal vier rechthoekige houten deuren met kleine panelen, waarvan twee deuren in de zijwanden. Twee toegangsdeuren terugliggend en met omlijsting in hardsteen en gescheiden door sculptuur in hardsteen met een voorstelling van Sint Antonius vervaardigd door Charles Vos. Aan de bovenzijde van deze twee deuren in timpaan eveneens een sculptuur in hardsteen met een voorstelling van Christus. Muren rond de entree bekleedt met platen hardsteen. Portaal met plafond met baksteen kruisribgewelf. Aan weerszijden van de toegang en in de zijgevels van het portaal smalle hoge venstertjes. Aan bovenzijde van het portaal in de topgevel van het middenschip een rond glas-in-lood venster.
De zijgevels van de kerk tellen zes venstertraveeën gescheiden door lisenen in baksteen. In elke travee een driedelig glas-in-lood venster met een stompe spitsboogvorm. Onder de dakrand een bloktand versiering in baksteen. De zijgevels van de twee kinderkapellen tellen drie venstertraveeën. In elke travee drie rechthoekige glas-in-lood vensters. Aan de benedenzijde van de vensters afgeschuind metselwerk. In de kopgevel van de kinderkapel aan de linkerzijde van de apsis een rechthoekige houten deur met aan de bovenzijde een spitsboogvormige nis met hierin gekleurd keramiek met een voorstelling van Sint Barbara, patrones van de mijnwerkers. In de kopgevel van de kinderkapel aan de rechterzijde van de apsis een spitsboogvormige nis aan de bovenzijde van de deur met hierin gekleurd keramiek met een voorstelling van Sint Bernardus. Aan de bovenzijde van de deur een rond glas-in-lood venster. Kopgevel van beide kinderkapellen met schouderstukken en topgevelbekroning in kunststeen. Het apsisgedeelte bezit een hoger dak bekroond met torentje. In de zijgevels van dit gedeelte, boven de kinderkapellen een groot glas-in-lood venster met baksteen tracering en met een stompe spitsboogvorm. De venstertracering heeft een bloem/blad-vorm. Aan de achterzijde van de apsis een uitbouw met schuin dak. In de oksel van deze uitbouw en de kinderkapel aan de linkerzijde een kleine sacristieruimte met lessenaarsdak. Dak van sacristieruimte verdiept gelegen. Sacristieruimte met rechthoekige houten deur met aan weerszijden een rechthoekig venster met tralies. In de oksel van deze uitbouw en de kinderkapel aan de rechterzijde een uitbouw met lessenaarsdak met hierin de verwarmingsketel.
Van het interieur zijn onder meer van belang: kerkvloer met leisteen tegels; spits toelopend houten plafond rustend op stalen balken, op deze stalen balken schilderingen van Charles Eijck met voorstellingen van engelen. Vensters in de zijgevels gebrandschilderd door Charles Eyck. Tegen de zijgevels veertien kruiswegstaties in verglaasde keramiek vervaardigd door Charles Vos. Altaarvloer van omstreeks 1970. Vóór het altaargedeelte een grote spitsboog in baksteen ; altaargedeelte met kruisribgewelf; achter het altaar een muurschildering door Charles Eyck. Hoofdaltaar en beide zijaltaren in grijs-bruine marmer. Hoofdaltaar met hierop een tabernakel en kruis in koper, en koperen kandelaars. Maria-altaar aan de linkerzijde met hierop een beeld in keramisch materiaal. Aan het plafond ter hoogte van het hoofdaltaar een afbeelding van Maria op een houten paneel met hieromheen een stralenkrans in hout. In de zijgevels van het hogere altaargedeelte twee grote glas-in-lood vensters met aan de linkerzijde een Christusraam en aan de rechterzijde een Maria-raam. Beide vensters naar een ontwerp van Charles Eyck. In de voormalige kinderkapellen aan de linker- en rechterzijde van het altaar in beide zijgevels negen glas-in-lood vensters naar een ontwerp van glazenier René Smeets. In de achterwand een rond glas-in-lood venster naar een ontwerp van René Smeets. Vloer in deze ruimten van omstreeks 1970. Het oxaal rust op een drietal spitsbogen in baksteen. Onder het oxaal aan de linkerzijde een Barbara-beeld van Charles Vos. In de baksteen balustrade van het oxaal op de hoeken aan beide zijden een sculptuur in steen van Charles Vos. Onder het oxaal een tweetal beelden in keramiek van Charles Vos. Boven het oxaal een rond glas-in-lood venster van glazenier Hub Levigne van omstreeks 1950. De doopkapel rechtsachter in de kerk door smeedijzeren hek afgescheiden van kerkruimte. In de doopkapel een doopvont met kuip in bruine marmer en met koperen deksel. Achter de doopvont aan de wand een Calvariegroep in keramisch materiaal. De oorspronkelijke doopkapel bevond zich in een ruimte tussen kerk en klooster bij de verbindingsgang. Deze ruimte is thans niet meer als zodanig in gebruik.
In 1926 ontving de Franciskaanse geestelijke, pater Bernardus Teunissen van de bisschop van Roermond en van zijn Provinciaal de opdracht om voor de mijnwerkerswijk Vrank-Huskes een kerk te bouwen. In de wijk woonden 2000 mijnwerkers van 13 verschillende nationaliteiten met, naast Nederlanders, Polen, Hongaren, Oostenrijkers, Tsjechen, Italianen en anderen. Pater Teunissen was kennelijk goed in het "bij elkaar bedelen" van financiën want reeds in 1930 kon de kerk van de toen nog jonge architect Frits Peutz worden ingezegend door deken Nicolaye van Heerlen.
Peutz maakte er in verschillende opzichten een kunstwerk van. Technisch door vernuftig gebruik van beton en staal om toekomstige mijnschade te voorkomen. De stalen, gotiserende bogen met in de punt een scharnierachtige verbinding zijn in het interieur heel goed zichtbaar. Aan de achterkant van de kerk is het betonnen fundament duidelijk zichtbaar. De constructie is succesvol gebleken.
Maar wellicht belangrijker nog is het feit, dat Peutz direct vanaf het begin (soms nog jonge) Limburgse kunstenaars bij de bouw heeft betrokken. In de kerk zelf zijn dat vooral Charles Eyck (glas-in-lood en muurschildering) en Charles Vos (keramische beelden inclusief kruisweg). In de jongens- en de meisjeskapel en in de sacristie zijn ook glas-in-loodramen van René Smeets, Reinald Rats, Henri Jonas en H. Schoonbrood te bewonderen.
Jammer is, dat de beide kapellen vanwege energiekosten niet meer direct verbonden zijn met het koor, waardoor een deel van het effect verloren is gegaan.

 


[1] deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
[2] deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002 
[3] deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
[4] deze paragraaf is gebaseerd op
Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
www.akkv.nl, 2007
[5]  deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
[6] Deze paragraaf is gebaseerd op:
Dickhaut, Gezicht van Maastricht, beeldende kunst in Maastricht tussen 1900 en 1940; Vierkant Maastricht 22, Maastricht 1995
Gorissen. Mathias Kemp 1890-1964, een leven voor Limburg; Vierkant Maastricht 17, Maastricht 1991
Ubachs en Evers, Historische encyclopedie Maastricht, Zutphen 2005
Dickhaut, 1937 Hedendaagse Limburgsche Kunst, retrospectie en reconstructie; Historische Reeks Maastricht deel 5, Maastricht 1999.
[7] Dickhaut, Gezicht van Maastricht, beeldende kunst in Maastricht tussen 1900 en 1940; Vierkant Maastricht 22, Maastricht 1995
Gorissen. Mathias Kemp 1890-1964, een leven voor Limburg; Vierkant Maastricht 17, Maastricht 1991
Ubachs en Evers, Historische encyclopedie Maastricht, Zutphen 2005
Dickhaut, 1937 Hedendaagse Limburgsche Kunst, retrospectie en reconstructie; Historische Reeks Maastricht deel 5, Maastricht 1999. 
[8]  www.kerkgebouwen-in-limburg.nl, maart 2008

Maria met Kind (Grote Gracht)

Adres: (voormalig) Jeanne d'Arc College Grote Gracht 76, 6211 SZ Maastricht, nu eigendom Universiteit Maastricht.
 
In 1915 diende het Bestuur van de Zusters Ursulinen van Maastricht en Eijsden een verzoek in voor de oprichting van een katholieke HBS voor meisjes in Maastricht. In mei 1916 werd het verzoek goedgekeurd en kon de nieuwe school haar poorten openen in de lokalen van de voormalige kweekschool in de Capucijnenstraat. In het volgend jaar werd een deel van het klooster aan de Grote Gracht ingericht als lokalen.
Naar ontwerp van architect Sandhövel werd op de Grote Gracht in expressionistische stijl het Jeanne d'Arc gebouwd. De uitbreiding aan de linkerzijgevel dateert uit 1939 en is een ontwerp van architect Boosten waarin de vormentaal van het Nieuwe Bouwen gecombineerd is met het gebruik van een in de regio traditioneel bouwmateriaal, nl zandsteen.
In de zijgevel is in een hoekblok een sculptuur van Maria met Kind geplaatst.
Maria is ten voeten uit staande afgebeeld. Zij draagt over haar kleed een mantel die aan de voorkant iets openvalt. Aan haar rechterzijde draagt zij haar Zoon, die ze met beide armen omklemt. Moeder en Zoon kijken de toeschouwer aan.
Aan haar linkerzijde klimmen lelies omhoog.
 
 
 
maandag, 18 maart 2013 00:00

Veldkruis (Heerlerheide)

VELDKRUIS (Heerlerheide)
 
Adres: plantsoen Kampstraat en Unolaan, Heerlerheide
Kruisbeeld[1]
Eikenhout
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1933]
 
Het kapelletje (afbeelding 1)
In 1878 zette de zuster van het hoofd de van de lagere school, mejuffrouw Henriëtte Duurlinger, een actie op touw om op Cauvelens een kapelletje te bouwen. De Gemeente stelde een verloren stukje grond ter beschikking en er werd veel geld ingezameld. Het kapelletje werd door vader en zonen Vromen (Hubert, Leo en Willem) gebouwd. Het kapelletje was een mooi gebouwtje, omgeven met sparren en bloemstruiken en een mooie doornen haag. Door zijn hoge ligging was het een schitterend rustaltaar tijdens de processie.[2]
In 1922 werd de gemeente Heerlen door de vereniging ”Heerlerheids Belang” verzocht om het kapelletje om verkeersonveiligheid te verplaatsen. Om dit te realiseren moest de gemeente eerst stukken grond aankopen, dat in 1925 lukte, maar vooralsnog gebeurde er niets.
In 1926 en 1929 bleef de vereniging “Heerlerheids Belang” aandringen op het instellen van een maximumsnelheid en het verplaatsen  of afbreken van het kapelletje, ook omdat het kapelletje bouwvallig was geworden. In 1929 verzochten ook raadsleden waaronder Cornelis Raedts om het kapelletje te verplaatsen of af te breken.[3]
De directeur van Publieke Werken stuurde op 6 oktober 1930 een brief naar B&W waarbij hij voorstelde de verkeerssituatie ter plaatse te verbeteren, de kapel af te breken en deze door een kruisbeeld te vervangen. Hij stelde voor Charles Vos dit beeld te laten vervaardigen.
Pas op 13 oktober 1931 volgde het raadsbesluit. Dit raadsbesluit hield onder andere in, dat het kapelletje zou worden afgebroken en op de hoek Kampstraat-Pappersweg zou een kruisbeeld met voetstuk worden opgericht. Op 13 september 1932 gaf B&W aan de directeur Publieke Werken toestemming om het kappelletje af te breken.[4]
Dat moet dus gebeurd zijn in de nacht van zondag 18 september 1932 op maandag 19 september 1932. Blijkbaar vreesde men bij de gemeente weerstand tegen de afbraak van het kapelletje.[5]
Na aankoop van de grond met opstal in 1934 kon de aanpassing plaatsvinden. Sinds 1931 was al regelmatig contact geweest tussen de directeur Publieke Werken van Heerlen en beeldhouwer Charles Vos over het houten kruisbeeld. Zie paragraaf beneden.
 
afb. 1 ontbreekt
 
Het inzegening van het kruisbeeld
Het kruis met het kruisbeeld (afbeelding 2 en 3 [6]) werd t.o.v. de plaats van het kapelletje hogerop in de helling tussen de Kampstraat en de Pappersweg geplaatst om ruimte te maken voor het verkeer. Op vrijdagavond 1 juni 1934 vond de plechtige inzegening plaats. In aanwezigheid van honderden parochianen en een afvaardiging van de gemeente Heerlen (burgemeester, de vier wethouders, de gemeentesecretaris en directeur Publieke Werken) zegende pastoor dr. Derckx het beeld in. Of Charles Vos aanwezig was, is niet bekend.
In zijn toespraak sprak de pastoor het over het verdwijnen van het geliefde kapelletje om verkeerstechnische redenen; de gemeente werd geprezen om één der beste kunstenaars van ons gewest het kruisbeeld te laten vervaardigen. Vervolgens kreeg burgemeester Van Grunsven het woord.
De plechtigheid werd vervolgd door de inzegening onder gezang van het kerkkoor en werd afgesloten werd met de fanfare St. Jozef.[7]
 
orml32a 23229orml32c.jpg
afb. 2 foto: rond 1934 onbekend                                                                                             afb 3 foto: De jonge werkman, jrg 18, 1935, no 11
 
Verplaatsing van het kruisbeeld
Door de aansluiting in 1967 van de Unolaan op de Bokstraat met twee gescheiden rijbanen over het tracé van de Pappersweg werd het kruis met het kruisbeeld verplaatst naar een nieuw plantsoen naast de Unolaan en de Kampstraat. De Pappersweg werd toen Unolaan.
Vermoedelijk is het kruisbeeld bij de verplaatsing in 1967 gerestaureerd.
Het bij het kruis en kruisbeeld horend monument kwam er anders uit te zien. Het werd een kubus van patioblokken.[8] (afbeelding 4)
 
23229d.jpg
afb. 4 situatie na de verplaatsing in 1967 foto: Willems
 
 
De restauratie van het kruisbeeld in 2023 [9] (afbeelding 5)
 
23229e.jpg
afb. 5 voor de restauatie in 2023 foto: Restaura
 
De Heemkundevereniging Heerlerheide wilde in 2022 het kruisbeeld laten repareren omdat de verflagen van het beeld schilferde. De gemeente Heerlen gaf opdracht aan het restauratieatelier Restaura uit Heerlen om het beeld te herstellen.
Voorjaar 2023 werd het beeld van het kruis afgehaald en overgebracht naar Restaura. Het kruis en het dak werden ter plaatse behandeld. Door de invloed van de zon waren deze verkleurd. De verflagen werden geschuurd en vervolgens geschilderd met dezelfde lak die gebruikt werd voor het corpus.
De verflagen van het corpus schilferden af en werden in het atelier met een verfbrander verwijderd. Toen bleek, dat de restauratie van het kruisbeeld, heel hard nodig was. Oude aanvullingen, die wellicht bij de verplaatsing in 1967 zijn aangebracht, werden zichtbaar.
(afbeelding 6 t/m 9)
Deze zijn deels verwijderd. Het beeld is meerdere malen geïmpregneerd met Polyfilla. Losse delen werden verlijmd. De lacunes zijn aangevuld met een houtvuller. Omdat het hout veel verf opnam zijn twee grondlagen en twee afwerkingslagen met lak aangebracht Tenslotte is het beeld geschilderd met zijdeglans lak.[10] Op 26 mei 2023 werd het kruisbeeld weer op het kruis bevestigd. (afbeelding 10 t/m 15)
De inzegening vond plaats tijdens de processie op zondag 28 mei 2023 door pastoor Janssen.
 
 
 23229f.JPG
afb, 6 het beeld behandelt met een verfbrander foto: Restaura
 
 
23229g.JPG 23229i.jpg
afb. 7 en 8 foto: Restaura
 
23229h.JPG 
afb. 9 foto: Restaura
 
23229j.jpg 23229k.jpg
afb. 10 en 11 verlijmd en aangvuld met houtvuller foto: Restaura
 
23229l.jpg 23229m.JPG
afb. 12 en 13 na verven foto: Restaura
 
23229p.jpg 23229o.jpg
afb. 14 en 15 voor- en achterzijde na herplaatsing foto: Restaura
 
 
 
Correspondentie tussen de directeur van Publieke Werken van Heerlen en Charles Vos
In het archief[11] is de correspondentie tussen de directeur van Publieke Werken van Heerlen, de heer M. v.d. Ven, en Charles Vos betreffende het kruisbeeld te vinden. Het geeft een goed  beeld van de ontstaansgeschiedenis van het beeld.
Op 11 november 1931 stuurt de directeur van Publieke Werken van Heerlen een brief aan Charles Vos. Het kapelletje Op den Bok te Heerlerheide zal worden afgebroken en vervangen worden door een kruisbeeld. De directeur vraagt welke kosten verbonden zijn aan de plaatsing van een kruisbeeld. Hij nodigt Vos uit voor een gesprek en een locatiebezoek.
Een dag later beantwoordt Vos de brief. Hij wil ingaan op de uitnodiging en “hoop dat U mij maandagmorgen[12] rond 10.00 uur zult kunnen ontvangen”. (afb.16)
 
23229q.jpeg
afb. 16 brief van Charles Vos op 12 novemver 1931
 
Op 31 december 1931 stuurt de directeur een brief aan Vos met de vraag “hoe staat het met de kostenopgave voor het kruisbeeld Op den Bok en den muur op de Algemeene Begraafplaats”.
Het antwoord volgt al op 2 januari 1932. Na excuses gemaakt te hebben voor de lange wachttijd geeft hij aan “De uitvoering van ’t Christus Corpus in eikenhout (levensgroot) schat ik op 800 gulden.” Hij toont zich bereid een schetsmodel te maken en geeft aan dat “een schuine afdekking op ’t kruis wel een mooiere silhouet geeft”.
De directeur antwoordt op 4 maart 1932. Hij stemt in met het maken van een ontwerp voor het kruisbeeld en vraagt naar de kosten indien “het schetsmodel van het Corpus niet wordt uitgevoerd”. Vos reageert op 13 maart 1932. Hij wil een model in gips vervaardigen waarvoor hij geen kosten in rekening zal brengen. Bij niet uitvoeren verlangt hij wel het model terug te ontvangen.
Op 6 april 1932 vraagt op directeur op welke termijn hij het model van het kruisbeeld tegemoet kan zien. De dag later stuurt Vos het antwoord: “Vrijdag Morgen[13] wordt ten Uwe kantoor Geleenstraat een schetsmodel afgegeven van een kruisbeeld Op den Bok. Voetstuk blijvend volgens Uw ontwerp”. Hij zal slavonisch eikenhout gebruiken, de hoogte wordt plusminus 1,45m en kosten bedragen 800 gulden.
Op 7 september 1932 stuurt Vos een brief naar de directeur “Uit de Limburger Koerier[14] vernam ik dat ’t ontwerp dat ik maakte voor ’t Christus Corpus goedgekeurd is en uitgevoerd zal worden”. Hij vraagt naar de verdere uitvoering. Hij stelt voor om het beeld in brons uit te voeren “met het oog op de buitenlucht”. De prijs is ongeveer gelijk aan de houten versie.
De directeur antwoordt op 12 september “dat inzake nevenvermeld ontwerp … nog geen definitieve beslissing is genomen”.
Op 14 november 1932 wordt de uitvoering aan Vos gegund onder de voorwaarden vermeld in de brief van 2 januari 1932. Met pen wordt de tekst “in hout” toegevoegd.  De directeur nodigt Vos uit om op 17 november (ca. 12 uur) naar zijn kantoor in Heerlen te komen om “de wijze van uitvoering een en ander mondeling te bespreken”.
In een niet gedateerde brief[15] antwoordt Vos dat hij “Donderdag niet naar Heerlen [kan] komen”. Gezien de tekening kan het corpus niet groter worden van 1,25m. Hij stelt wederom het beeld in brons te willen uitvoeren.
De directeur regeert op 18 november 1932 op dit schrijven “dat ik mij op het standpunt stel, dat het door U te vervaardigen kruisbeeld van levensgrootte moet zijn.”.
Op 14 december 1932 informeert de directeur “wanneer de aflevering van het bestelde houten Christus Corpus kan worden tegemoet gezien”. Het antwoord van Vos volgt op 19 december 1932. Het beeld zal omstreeks februari 1933 gereed zijn.
De directeur vraagt op 20 februari 1933 wanneer het beeld klaar is. Dit in verband met de vorderingen  van de werkzaamheden bij Op den Bok. In mei is het beeld nog niet geleverd. Op 5 mei 1933 ontvangt Vos een formele brief van de directeur: het beeld behoort in hout uitgevoerd worden en hij wil de leveringsdatum horen. Uit deze brief blijkt dat Vos nog steeds de mogelijkheid open hield van een beeld in brons.
Vos schrijft in een brief in juli 1933[16] “Het Christus beeld voor Heerlerheide nadert zijn voltooi[i]ng. Begin volgende week wordt ’t afgeleverd”. Hij vraagt waar het beeld afgeleverd moet worden en zou “gaarne aanwezig zijn bij de vasthechting op ’t kruis. Zulks zal met 2 of 3 bouten moeten geschieden”.
Op 31 juli 1933 antwoordt de directeur. Het beeld moet bezorgd worden op het bureau van Publieke Werken in de Geleenstraat in Heerlen. Het beeld kan ook opgehaald worden in Maastricht met een vrachtauto; alleen moet dan de juiste datum waarop het beeld gereed is, worden doorgegeven. Hij besluit zijn brief met “De datum waarop de officiële indienstelling -inzegening - zal plaats hebben, zal ik U t.z.t mededeelen.”
Op 3 augustus 1933[17] ontvangt de directeur een brief van Vos  “Het Christus beeld in eikenhout is gereed. Gaarne verneem ik waar ’t afgeleverd moet worden”.[18]
Het antwoord van Vos op de brief van 31 juli 1933 (ingekomen datum gemeente 9 augustus 1933)[19] is dat Publieke Werken het beeld kan komen ophalen in de Pieterskazerne, Pietersstraat 7 te Maastricht[20], “liefst, dat ’t donderdag middag gehaald wordt tussen 12 en 6 uur[21] aangezien ’t nog wat geprepareerd moet worden tegen ’t weer”.
Wanneer het beeld in Heerlen is aangekomen, is niet bekend.
In een brief van Vos van 7 september 1933 meldt hij dat hij honorarium nog niet heeft ontvangen. Op 13 september meldt hij dat hij nog steeds geen geld ontvangen heeft en verzoekt om een spoedige betaling.
Hier eindigt de correspondentie tussen de directeur van Publieke Werken Heerlen en Charles Vos. De realisatie van het beeld bleek een moeizaam proces te zijn. Dat Charles Vos zich niet altijd aan afgesproken levertijden hield, is bekend uit aan een paar opdrachten waarvan ook correspondentie bewaard gebleven is.
[1] Een woord van dank aan de heer L’Ortije die het artikel “Kapelletje en later kruis op Cauvelens “ mij toezond en voorts de correspondentie tussen Publieke Werken Heerlen en Charles Vos ter beschikking stelde.
Ook een woord van dank aan restauratie-atelier Restaura in Heerlen (mevr. Martens)
Algemene bronnen:
Limburger Koerier van 25 september 1933 en 2 juni 1934; www.rijckheyt.nl; www.veldkruus.nl; Vandenberg O., Kruisen en Kapellen in Land van Herle 1962 nr. 1 blz 12-19 en nr. 2/3 blz. 75-80; Ad W, Limburgsche Portretten, Charles Vos in Nedermaas september 1933, blz. 26
[2] Beaujean, H.J., Uit de geschiedenis van de parochie Heerlerheide (vervolg) in Bulletin van de Historische Kring Het Land van Herle, 1e jg, afl. 3. Mei-juni 1951 blz. 54-55
[3] L’Ortije, Huub - Kapelletje en later kruis op Cauvelens, in Rondom de Watertoren, jg. 2024 nr. 1 blz. 4-5
Heemkundevereniging Heerlerheide
[4] Ibidem blz. 5-6
[5] Ibidem blz. 6
[6] Foto 4 uit De jonge werkman, jrg. 18, 1935, no 11; artikel J.C., O stemme van het houten kruis
[7] Ibidem blz. 9 en Limburger Koerier van 2 juni 1934 en Limburgs Dagblad van 2 juni 1934
[8] Ibidem blz. 9-10
[9] Ibidem blz. 10-11en Rapport restauratie van het Kruisbeeld – Op de Unolaa/kampstraat – In opdracht van Gemeente Heerlen (GHN-2023-1 t/m 1); restauratie-atelier Restaura Heerlen (2023)
[10] Sikkens, Rubbol, RAL 8011
[11] HCLH 016, inv.nr. Z-551. Dank aan de heer H. L’Ortije (Heemkundevereniging Heerlerheide)  die mij de correspondentie tussen v.d. Venne ter beschikking stelde. Aan de orde komen de brieven:
brief aan Vos gedateerd 11 november 1931
brief van Vos gedateerd 12 november 1931
brief aan Vos gedateerd 31 december 1931
brief van Vos gedateerd 2 januari 1932
brief aan Vos gedateerd 4 maart 1932
brief van Vos gedateerd 13 maart 1932
brief aan Vos gedateerd 6 april 1932
brief van Vos gedateerd 7 april 1932
brief van Vos gedateerd 7 september 1932
brief aan Vos gedateerd 10 september 1932
brief aan Vos gedateerd 14 november 1932
brief van Vos niet gedateerd; 16 november 1932. Blijkt uit brief directeur op 18 november; ingeboekt bij Publieke Werken op 17 november 1932
brief aan Vos, gedateerd 18 november 1932
brief aan Vos gedateerd 14 december 1932
brief van Vos gedateerd 19 december 1932
brief aan Vos gedateerd 20 februari 1933
brief aan Vos gedateerd 5 mei 1933
brief van Vos niet gedateerd, ingeboekt bij Publieke Werken op 27 juli 1933
brief aan Vos gedateerd 31 juli 1933
brief van Vos niet gedateerd, ingeboekt bij Publieke Werken op 3 augustus 1933
brief van Vos niet gedateerd, ingeboekt bij Publieke Werken op 9 augustus 1933
brief van Vos niet gedateerd, ingeboekt bij Publieke Werken op 7 september 1933
brief van Vos, gedateerd 13 september 1933
[12] Maandag 16 november 1931
[13] Waarschijnlijk 8 april. Dit houdt in dat Vos de schetsmodel al gemaakt.
[14] Betreffend artikel is niet gevonden
[15] 16 november 1932
[16] Niet gedateerd, in de gemeentestempel staat 27 juli 1933 als “ingekomen”
[17] Vos heeft zijn brief niet gedateerd
[18] Waarschijnlijk heeft Vos de brief van de directeur gedateerd 31 juli 1932 nog niet ontvangen toen hij deze brief schreef.
[19] Vos heeft zijn brief niet gedateerd
[20] Daar bevond zich het atelier van Vos
[21] Het is niet duidelijk of Vos 10 augustus of 17 augustus bedoeld. Waarschijnlijk 10 augustus.
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

[1] Limburger Koerier van 25 september 1933 en 2 juni 1934; www.rijckheyt.nl; www.veldkruus.nl; Vandenberg O., Kruisen en Kapellen in Land van Herle 1962 nr 1 blz 12-19 en nr. 2/3 blz 75-80; Ad W, Limburgsche Portretten, Charles Vos in Nedermaas september 1933, blz 26

dinsdag, 12 maart 2013 00:00

Museum Tongerlohuys (Roosendaal)

Museum Tongerlohuys

Molenstraat 2, 4701 JS  Roosendaal
In de voormalige pastorie van de Sint-Janskerk is nu Museum Tongerlohuys gehuisvest. Het pand dateert uit 1762 en was eigendom van de Abdij van Tongerlo.
 
Ontwerp bevrijdingsmonument 
Gips,
Niet gesigneerd, niet gedateerd
Afmetingen: 125cm hoog, 40cm breed en 30cm diep [1]
 
Ontwerp bevrijdingsmonument  voor de Burgemeester Prinsensingel (naast nummer 10), Roosendaal
Het beeld is opgericht om de oorlogsverwoesting en de wederopbouw van de Tweede Wereldoorlog te herdenken. (1950) [2]
Op een halfrond voetstuk is voorop het wapen van de gemeente Roosendaal en Nispen. Op het wapenschild staat een drietal rozen (twee boven aan de zijkanten en een beneden in het midden). Centraal staat een klimmende, gekroonde leeuw. Naast het wapenschild aan beide zijden valt een bom tussen de mensen.
Boven het voetstuk is een banderole met de tekst:
DE BOUWKUNST BLOEIT
TE MIDDEN VAN DEN STRIJD
Naast de banderole aan de rechterzijde schuin omhooglopend de jaartallen:
1949 - 1945.
Twee bouwvakkers (een man en een jongen) zijn bezig met het herstel van de oorlogsschade. De man, met het hoofd naar beneden gericht, is staande afgebeeld terwijl hij bezig is een steen te bewerken. De jongen, voor hem staande, brengt een drietal stenen die steunen op zijn rechterbovenbeen en die hij met beide handen vasthoudt.

 

Het ontwerp was opgeslagen in het Stadskantoor en werd eind 2012 overgebracht naar het Museum Tongerlohuys. [3]

 41301

foto: museum


[1] Museum Tongerlohuys
[2] www.roosendaal.nl, april 2008
[3] Nummer 2012-01137,Afdeling Gemeentearchief Roosendaal,  06 december 2012
Eerste steen (een tronende Christus)
(voormalig) klooster van de Zusters Arme Dienstmaagden van Jezus Christus
Adres: Geenstraat, Geleen 
 
De Zusters Arme Dienstmaagden van Jezus Christus kwamen in 1875 vanuit Duitsland naar Geleen. Een tijd lang boden ze onderdak aan religieuzen en studenten die vanwege de Kulturkampf (anti-religieuze poliitiek) uit Duitsland waren gevlucht. Later legden de zusters zich in Geleen toe op de zorg voor de zieken en ouderen en op het onderwijs. Door de toename van het aantal religieuzen kon een groot klooster met pensionaat  St. Joseph worden gebouwd. [1]
In de nacht van 5 op  6 oktober 1942 brandde ten gevolge van een bombardement het volledige klooster uit. Na de oorlog werd door de Maastrichtse architect Murée een ontwerp voor een nieuw klooster gemaakt. Op 22 mei 1949 werd de eerste steen, ontworpen door Charles Vos en aangeboden door enkele weldoeners , voor het nieuwe klooster geplaatst. [2]
Bij de plaatsing van de eerste steen waren vele hoogwaardigheidsbekleders aanwezig, zoals bisschop Lemmens, deken Tijssen, kapelaan Partouns en burgemeester Daemen. De eerste steen lag op een draagbaar met kleed  en omgeven door bloemen.
Er was al een bakstenen opgemetseld waar de steen op de hoek van het te bouwen klooster werd geplaatst zodat de letters aan de linkerzijde van de steen leesbaar bleven. [3] . Aan de zijkant staan de letters A D + M O M  IL. Zou men O als C lezen, zou de betekenis mogelijk zijn Arme Dienstmaagden + 1949. Op de voorzijde is een tronende Christus afgebeeld.
Het klooster is in 1983 afgebroken en de eerste steen is hierbij verloren gegaan .
Op de plaats waar het klooster heeft gestaan is in 2006 een monument geplaatst voor zuster Aloysia Löwenfels (1915-1942). Zij was van origine Joods maar ging over naar het katholieke geloof en trad in als zuster in het klooster. In de tweede wereldoorlog is zij in een concentratiekamp overleden.

orml31a

De steen ligt op de baar omringd door bloemen (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)

orml31b

De draagbaar bij de muur (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)

orml31c

De zegening van de steen (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)

orml31d

de plaatsing van de steen (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)

orml31e

de zegening (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)

orml31f

de letters op de zijkant van de steen (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)


orml31g

de steen (foto: Congregatie Arme Dienstmaagden van Jezus Christus)


[1] www.stichtingmeg.nl , maart 2013
[2] Limburgsch Dagblad 20 april 1949
[3] Gesprek met zuster Harmana Brand, 18 maart 2013
DOMINICUS (voormalig Domicuscollege Nijmegen)
Dominicuscollege Nijmegen
Huidige locatie: onbekend
In 1856 werd het Dominiuscollege gesticht door de Dominicaner Orde in de Nieuwstraat te Nijmegen als een kloosterschool, later werden ook leken toegelaten. In 1927 is het klooster en de school naar de Dennenlaan 135 gegaan.
Het internaat is in 1968 opgeheven, in 1970 zijn de laatste internen vertrokken.In 1968 kwam ook een nieuwe vleugel belendend aan de eerder toen geheten nieuwbouw, met een pad tussen de toenmalige gedeelten. Die vleugel was aan de Dorpsstraat (Neerbosch). Ook die vleugel is geheel en al afgebroken en er is nieuwbouw in de plaats gekomen. De straatnaam is gewijzigd in Energieweg.
Het klooster bij de school is in 1986 opgehouden te bestaan. [1]
 
Basreliëf van H. Dominicus
Niet gesigneerd, niet gedateerd 1936
Geschonken door oud-leerlingen aan pater Bruineman.
 
Bruineman (Theodoros, Gerardus, Johannes, Maria; roepnaam Thé door zijn zussen Tup genoemd) werd geboren op 27 oktober 1890 te Schiedam. Op 23 september 1910 trad hij toe tot de Orde van Dominicanen onder de kloosternaam Remigius. Vanaf 1916 was hij werkzaam aan het Dominicuscollege als docent Frans (toen de studie voor de akte Frans A gestart), surveillant en prefect; daarna was hij nog vele jaren godsdienstleraar, wonende in het Albertinum in Nijmegen, en de laatste jaren van zijn leven bracht hij weer door in het Domincuscollege. Hij overleed op 28 augustus 1970 te Nijmegen en is begraven op het kloosterkerkhof Albertinum. [2]
Op zondag 22 september 1935 werd aan het Dominicuscollege te Neerbosch bij Nijmegen het zilveren professiefeest Van Bruineman in intieme kring in het College herdacht. Na een Heilige Mis werd hij gehuldigd door een comité van oud-leerlingen met een toespraak van de heer Spoelder. Hij kreeg een beeld aangeboden van St. Dominicus, uitgebeeld als doctor der waarheid. Charles Vos zou het beeld gaan maken.[3]
Op maandagmiddag 10 februari 1936 werd het beeld door de heer Spoelder aan de jubilaris aangeboden. Het werd door superior, pater Tummers, ingezegend en pater Terburg hield een rede over het leven van de Heilige Dominicus. [4]
 
Op een vijfhoekig onderstel met daarop een natuurstenen plaat is een rechthoekig reliëf met aan de bovenzijde een boog aangebracht. De heilige is ten voeten staande in ordekledij, met aan de linkerzijde een rozenkrans en een openvallende zwarte mantel uitgebeeld. In de boog rond zijn hoofd de tekst: "DOCTOR VERITATIS" (doctor van de waarheid). Hij heeft een zeer devote uitstraling. Met zijn rechterhand maakt hij een zegenend gebaar. In zijn andere hand heeft hij op borsthoogte een opengeslagen bijbel, met de tekst naar de toeschouwer gericht, vast. Aan zijn rechterzijde is een hond met gedraaide kop en in zijn bek een fakkel weergegeven.
Onder de heilige is een tekst die door verwering slecht te lezen is.
 
Het oorspronkelijke reliëf is vanuit de hal vóór de studiezaal in de oudbouw (daterend uit 1927) bij het verlaten van dit gebouw overgebracht naar de toenmalige nieuwbouw (die uit 1953 stamde) en geplaatst in de hal voor de ingang van wat vroeger de recreatiezaal zaal van de hogere klassen was. Beide gebouwen zijn inmiddels afgebroken. Bij de afbraak van de "nieuwbouw" zou het reliëf naar de Gemeentewerf zijn overgebracht. Het beeld alsmede het dossier zijn vooralsnog niet terug gevonden. Wellicht dat het beeld verloren is gegaan.

Het beeld wordt in het Bouwblad [5] beschreven:

" Datgene wat mij in het werk van den beeldhouwer Charles Vos altijd zoo zeer aantrok, is het eenvoudige, gezonde karakter daarvan. Het heeft eensdeels niet die geforceerde styleering der vormen, welke velen meenen te moeten kiezen, voornamelijk als zij een opdracht uit te voeren krijgen van kerkelijken aard, anderdeels mist het iedere directe herinnering aan plastieken uit het verleden, gelijk bij meerdere moderne beelden het geval is en waarbij men in twijfel raakt of de expressies ten volle ontbloeid zijn aan innerlijke verworvenheden bij den maker, ofwel ontleend werden aan de schatkamer der oudheid. Het is zeer moeilijk hier grenzen te trekken, zeker echter is dat Vos zich uitermate "vrij" stelt tegenover zijn onderwerp en dat zijn beelden direct zijn opgebouwd van uit de tastbare werkelijkheid rondom hem. Het gevaar, hierbij in realisme te blijven steken, valt niet te ontkennen in dezen tijd, waarin iedere artist vrijwel op zichzelf de trappen der kunst bestijgen moet, zonder den steun eener gesloten gemeenschap, en inderdaad komt het religieuse beeld bij Vos in vele gevallen dan ook niet aan die hoogte toe, waarnaar ons verlangen uitgaat. Toch ziet men ook bij zijn minder geslaagde werken altijd weer uit een oogopslag, een gebaar, den stand van een hand, enz., iets opglanzen en schitteren, dat zijn oorsprong vindt in een andere wereld dan de direct waarneembare, en deze waarden, volkomen echt en zuiver van karakter, dragen meer bij tot de ontwikkeling onzer nieuwe kerkelijke kunst dan ieder geforceerd schijnvertoon van religieuze verheffing. Het St. Dominicusreliëf dat wij hier reproduceeren, geplaatst in het College der Paters Dominicanen te Neerbosch, beschouwen wij als een der meest geslaagde werken van Charles Vos. Het is rijk van inhoud en van een schoone bezonkenheid. In dezen St. Dominicus heeft de beeldhouwer een figuur geteekend, die leeft van binnenuit, die de wijsheid bezit en de lichtende kracht welke daaraan ontspruit. Als werkstuk valt er van mede te deelen dat het bestaat uit in klei gevormde, geglazuurde, gebakken stukken. Uitstekend staat de in wijden mantel gehulde gestalte opgebouwd in het wandvlak, groot is de vormgeving, rustig de compositie en evenzeer de kleurstelling, die zich in hoofdzaak beperkt tot grijs, crème en zwart. Het beeld is aangebracht in een der lange wanden van de hal, gelegen tegenover de groote recreatiezaal der studenten. Jammer is, dat aan de bewerking van den muur, met zijn lambriseering van een soort spatwerk, weinig bijzondere zorg is besteed; eveneens valt het te betreuren dat het reliëf wordt geflankeerd door twee zwarte, kale schoolborden, waarop met krijt mededeelingen worden neergeschreven voor de jongens. Op deze wijze heeft dit werkstuk van Vos stellig niet die waardige plaatsing gevonden, welke het door zijn kwaliteiten verdient. Bovendien merken wij nog op, dat het te betreuren is, dat men het typische van dit uit twee stukken gebakken reliëf gedeeltelijk heeft aangetast door de voeg, die op de reproductie nog zichtbaar is, netjes met Ripolin weg te verven. Nu heeft het den schijn alsof het geheel uit één stuk bestaat, iets wat bij bakwerk van deze afmeting eenvoudig onbestaanbaar is. Inmiddels, deze feilen zijn geen onherstelbare en het beeld (daarom gaat het allereerst) is van karakter sterk, nobel en gezond. Het doet zijn werk."

ormlk19 23324t

 


[1] Email G. Bary 13 maart 2013
[2] www.genealogieonline.nl, februari 2013; Email G. Bary 13 maart 2013
[3] De Tijd 22 september 1935
[4] De Tijd 16 februari 1936
[5] B. J. K., Bij een reliëf van St. Dominius, Het RK Bouwblad jg 9 nr 1, 5 augustus 1937

 

 

 

 
 
zaterdag, 09 maart 2013 13:22

Borstbeeld van Fons Olterdissen

BORSTBEELD VAN FONS OLTERDISSEN
Locatie: onbekend
In de Stadsschouwburg van Maastricht werd ter gelegenheid van de tiende sterfdag van Fons Olterdissen door de zangvereniging de Lauwerkrans de komieke opera "Trijn" op zondag 21 januari 1934 opgevoerd. Voor aanvang van de voorstelling werd in aanwezigheid van kerkelijke en wereldlijke autoriteiten een borstbeeld van Olterdissen, vervaardigd door Charles Vos, door ere-voorzitter de heer Hagdorn onthuld. [1]
 

Op 28 december 1940 werd in de Maastrichtse Redoutezaal tijdens een academische zitting  gehouden waarop de geboorte van Fons Olterdissen 75 jaar eerder werd herdacht. Het podium was versierd met een plastiek van Charles Vos, de kop van de populaire schrijver, omgeven door symbolische figuurtjes. Er werden toespraken gehouden door Dr. Ch. Thewissen, de heer Kats en de heer H. Loontjes.[2]


[1] Limburgsch Dagblad 18 januari 1934; Limburger Koerier 25 januari 1935; De Tijd 18 en 24 januari 1934
[2] Algemeen Handelsblad 31 december 1940
PLAQUETTE DIRECTEUR MOOSER VAN DE ENCI
Het reliëf bevindt zich in de voormalige Expeditie Noord van ENCI-Maastricht , Lage Kanaaldijk 112-113, 6212 NA Maastricht.
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1946]
 
Initiatiefnemers uit België en Zwitserland richtten in 1926 de Enci N.V. (Eerste Nederlandse Cement Industrie) op aan de Maaszijde van de St. Pietersberg. In Maastricht wordt portlandcement en hoogovencement gemaakt. ENCI is nu een onderdeel HeidelbergCement. [1]
Het expeditiegebouw is een ontwerp van de Heerlense architect Frits Peutz en werd gebouwd in de jaren '20 van de vorige eeuw. Het gebouw is opgetrokken in vakwerkbouw van beton en baksteen. De vierde verdieping dateert uit de jaren '50 van de vorige eeuw. In die bouwlaag was de bedrijfskantine ingericht. Eind 2005 heeft de RCE de gebouwen gekwalificeerd als rijksmonumentwaardig. De Enci heeft het gebouw niet meer in gebruik.

Het gebouw biedt nu onderdak aan een diversiteit aan functies. Op de begane grond zijn drie kantoororganisaties gehuisvest. De eerste verdieping herbergt een podium en een foyerruimte. Het Theater aan het Vrijthof vindt hier haar onderdak en verzorgt vanuit podium AINSI (Art Industry Nature Society Innovation) een deel van haar stadsbrede programmering. De tweede verdieping is in zijn geheel verhuurd aan Stichting Ateliers Maastricht die een 15-tal ateliers verhuurd aan kunstenaars. De derde verdieping tenslotte bestaat 12 schaalbare kantoorunits en drie studio's. Hier zijn diverse kantoororganisaties gehuisvest die gezamenlijke gebruik maken van een loungeruimte en een vergaderkamer. [2]

Heinrich Wilhelm Mooser werd geboren op 18 mei 1898 te Quarten in Zwitserland. Zijn vader was directeur van een cementfabriek.
Heinrich volgde zijn opleiding in Zwitserland, eerst aan de Kantonschule in Zürich (afd. industrieschool), daarna aan de Technische Hogeschool in Zürich waar hij in 1922 het diploma als Ingenieur-Chemiker met specialiteit electro-chemie behaalde. Hij werkte achtereenvolgens in Duitsland, Zwitserland en België. In 1928 werd hij door de Enci aangenomen als hoofdingenieur. Op 1 augustus 1933 benoemde het bedrijf hem tot Technisch Directeur.[3]
Hij vervulde deze functie totdat hij in 1952 terugkeerde naar Zwitserland, waarbij hij een band behield met de Enci door zijn benoeming in de Raad van Bestuur (1952 tot en met 1958).[4]

"Hij werd omschreven als een persoon met veel inzet aan hen die aan hem waren toevertrouwd. Daarnaast was hij een beminnelijk mens en zeer gezien bij zijn ondergeschikten."[5] Het personeel wilde de heer Mooser danken voor het vele goede werk dat hij voor het personeel had verricht. Door de oorlogsjaren was hier nog niets ven terecht gekomen. Na de oorlog werd een comité opgericht om de heer Mooser te huldigen. Op 18 december 1946 vond die het schaftlokaal plaats. De heer W. Beckers sprak namens het gehele personeel de heer Moser toe. In zijn rede gaf hij een overzicht van hetgeen onder leiding van de heer Moser, zowel op het gebied van de bedrijfstechniek (vooral de bedrijfsveiligheid) als op sociaal gebied (o.a. pensioenfonds, ondersteuningkas) voor het personeel, tot stand gekomen was. De heer Wintreacken dankte de heer Mooser namens de onderduikers die tijdens de oorlog een veilig onderkomen gevonden hadden bij de Enci. De heer Mooser kreeg een album aangeboden met de handtekeningen van alle personeelsleden. Ook werd een plaquette, gemaakt door Charles Vos, onthuld.[6]

De plaquette bestaat uit rechthoekig afbeelding met daaronder een banderole die aan uiteinden gekruld is. De tekst op de banderole luidt:

AAN ONZEN DIRECTEUR
HW MOOSER dipl. ing.
UIT ERKENTELIJKHEID VOOR ZIJN
IN DE ACHTER ONS LIGGENDE

JAREN GEVOERD BELEID
1946 HET GEZAMENLIJK PERSONEEL

De plaquette is een afbeelding van de fabriek van de Enci. Op de voorgrond de Maaskant en een vrachtauto die de cement vervoerd. Tegen de St. Pietersberg ligt de fabriek met de Nederlandse vlag in top. In het midden links is een portretkop "en profil" naar rechts van de heer Mooser. Daarnaast is op een console een gelukkig gezin (man en vrouw die samen hun kind vasthouden) afgebeeld. Een gelukkige werknemer van de Enci?
Boven de heer Mooser staat een voetballer gereed op de bal met zijn rechtervoet te trappen.
 
 
ospm44a
 

[1] Enci in cijfer; Nieste, 70 jaar Enci 1926-1996, van mergel tot cement, Historische Reeks Maastricht, 1996
[2] www.kennisbankherbestemming.nl, www.maastrichtnet.nl; www.boei.nl (februari 2013)
[3] www.iisg.nl, januari 2013
[4] Cement XV (1963) no. 8 blz 477; 70 jaar Enci 1926-1996, van mergel tot cement, Historische Reeks Maastricht, 1996
[5] Cement XV (1963) no. 8 blz 477
[6] Huldiging van de directie in personeelsblad Enci Schakel 1946
donderdag, 28 februari 2013 00:00

(voormalig) Sint Gerarduskerk (Wijck, Maastricht)

(voormalig) Sint Gerarduskerk

Adres: de Wijcker Grachtstraat 30 (6221 CX Maastricht).
De inwoners van Oud Wijck vonden de St. Martinuskerk te deftig.
In 1939 stelde de bisschop voor in de achterbouw van het pand "De Gouden Leeuw" in Rechtstraat 69, dat uitkomt op de Wijcker Brugstraat, een kerk in te richten en een priester met de zielzorg in deze buurt te belasten; dit met het oog op het toenemend aantal parochianen en het onmaatschappelijk karakter van de buurt.
Kapelaan W. Franck werd benoemd tot kapelaan voor deze hulpkerk, die werd toegewijd aan St. Gerardus. De kerk is nooit een afzondelijke parochie geworden, maar altijd onder de hoede van de St. Martinuskerk gebleven. In 1977 werd het besluit genomen de kerk te sluiten door een terugloop van het kerkbezoek, de ontvolking van de binnenstad en het afnemend aantal priesters. [1] Het beeld is nog steeds op de originele plaats aanwezig (mei 2022).

Werk van Charles Vos:

St. Gerardusbeeld
Steen
Niet gesigneerd, niet gedateerd
Gerardus Majella werd op 23 april 1726 in Muro bij Napels als zoon van een eenvoudige kleermaker geboren. Zijn vader stierf toen Gerardus 12 jaar oud was, waarna de jongen werd uitbesteed bij een gildebroeder om het vak van kleermaker te leren. Tenslotte vond hij zijn bestemming en trad op 23-jarige leeftijd in als lekenbroeder bij de redemptoristen. Hij leidde een leven van versterving en zelfgekozen pijniging. Vooral in de laatste drie jaar van zijn leven bleek Gerardus over mystieke gaven te beschikken: regelmatig verkeerde hij in extase, werd op twee plaatsen tegelijk gezien, kon gedachten lezen, deed voorspellingen en verrichtte wonderen. In 1755 overleed hij. Al snel verspreidde zich een devotie tot deze volksheilige over Europa, mede door de wonderen, die op zijn voorspraak gebeurden. In 1875 werden al 77 wonderen vermeld. Na in 1893 zalig te zijn verklaard, werd hij op 8 december 1904 door paus Pius X heilig verklaard. Na de heiligverklaring nam de devotie voor Gerardus Majella een hoge vlucht. Vooral door toedoen van de redemptoristen werden ook in Nederland en België veel kerken aan hem gewijd. [2]

Op een sluitsteen is Gerardus Majella staande ten voeten uit afgebeeld in ordekledij met een openvallende mantel. Hij kijkt heet devoot biddend. Zijn handen heeft hij gevouwen ter borsthoogte. Hiermee houdt hij een kruis tegen zijn lichaam vast. Om zijn armen zit een rozenkrans. Op de sluitsteen aan de rechterzijde van de heilige ligt een doodshoofd. Hij staat met beide voeten op een draak die op de sluitsteen ligt.


kr57

 


[1] Wikipedia, Lijst van beelden in Maastricht; Rensch, Th., De Sint Martinuskerk te Wijck, Maastricht 1983, blz. 53-55 en Jenniskens A., Wyck, Maastrichts Silhouet nummer 44, Maastricht 1997, blz. 26-29
[2] Wikipedia, juli 2008
maandag, 18 februari 2013 15:20

Werkman

WERKMAN
Locatie: onbekend
De toneelstudieclub van de Provinciale Vereeniging tot Bevordering der Dramatische Kunst organiseerde op 24 april 1930 in het Volkshuis een voorstelling van het stuk "Z.B.B.H.H." ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van toneelspeler Antoon Hulsman.
Gedurende de pauze is Antoon Hulsman gehuldigd. Voorzitter Mr. Onland sprak de jubilaris toe; hij haalde oude herinneringen op en legde nadruk op de verdiensten van Hulsman als toneelspeler en regisseur, bereikt door grote toewijding en noeste arbeid. Hij bood hem een fraai beeldhouwwerk van Charles Vos, voorstellende "de werkman", aan. Onland "ziet daarin een symbool van den arbeid, dien de jubilaris steeds op toneelgebied heeft verricht."
Hulsman nam diverse schriftelijke gelukwensen in ontvangst.
Hij hield vervolgens een korte rede, waarin hij zei, "dankbaar te zijn voor de eer, die hem bereid is. Ook hij waardeerde den steun dien het goed dilettantentooneel aan het beroepstooneel biedt. Hij verheugde zich over de liefde tot de tooneelkunst, die dezen avond tot uitdrukking is gekomen." [1]

 


[1] Limburgsch Dagblad 25 april 1930; Limburger Koerier 26 april 1930