www.charlesvos.nl

Johan Piets

Johan Piets

KRUISBEELD (DE ROZENKRANSKAPEL ALTO BISTA ARUBA)
Adres: Aruba
 
De eerste kapel dateert van 1150. Kort na 1816 raakte de kapel in verval. Gabriel Ruiz haalde het antieke Spaanse kruis uit het puin. Via omzwervingen kwam het in de vijftig van de vorige eeuw in bezit van Shon Kita Henriquez, die het kruis door Charles Vos liet restaureren.
Inmiddels was de oude kapel opnieuw opgebouwd en werd kruis in 1952 overgedragen aan de beheerder van de kapel. Op 25 mei 1952 ging Mgr. Zeppenveld naar Aruba om de kapel in te zegenen. [1]

23329

 


[1] Amigo de Curaçao 21 april 1955; Hartog Johan, ARUBA'S OUDSTE KERK 1750-1816-1952

vrijdag, 31 mei 2013 00:00

St. Amorkapel (Munsterbilzen)

ST. AMOR IN HET MUNSTERBOS (MUNSTERBILBILZEN)
Adres: St. Amorkapel in de noordoostelijke bossen (Munsterbos) van Munsterbilzen
 
De Sint Amorkapel is door haar bouwstijl een merkwaardig gebouw in de noordoostelijke bossen van Munsterbilzen. De kapel werd gebouwd met afbraakmateriaal van in de Tweede Wereldoorlog verwoeste monumenten. Het gebouw heeft het uitzicht van een mini-burcht met ronde hoektorentjes.[1]
In maart 2008 hebben vandalen veel schade aangericht. Ze zijn na het intikken van een zijruitje de kapel ingeklauterd en hebben o.a. het beeld van St. Amor en dat van Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
vernield. [2]
Het vernielde beeld is niet meer gerestaureerd, maar weggegooid.[3]
Het St. Amorbeeld is een kopie van het beeld op het St. Amorsplein in Maastricht. Het beeld werd door de weduwe van Vos aan de parochie Munsterbilzen afgestaan en werd geplaatst in de boskapel in Munsterbilzen. [4]

23327a 23327b

 

23327c

Het Belang van Limburg


[1] Email René Daerden van 17 mei 2013; www.landrada.be
[2] Het Belang van Limburg 26 maart 2008
[3] Mededeling van de beheerder van de kapel, de heer Mets (telefoon 3 juni 2013)
[4] Limburgs Dagblad 11 oktober 1955
CONGREGATIE DER ZUSTERS VAN "DE VOORZIENIGHEID" (HEEMSTEDE)
Congregatie der Zusters van "De Voorzienigheid"
Adres: Glipperdreef 209, 2104 WG Heemstede
Beeld van Maria en beeld van Jozef
 
In 1852 richtte pastor P. Hesseveld en Moeder Theresia (Maria Stroot) aan de noordzijde bij de Lijnbaansgracht tegenover het vroegere weeshuis te Amsterdam een tehuis op voor verwaarloosde meisjes beneden de twaalf jaar. De congregatie Arme Zusters van het Goddelijk Kind, later beter bekend als de zusters van "De Voorzienigheid", namen de zorg voor de meisjes op zich. Rondom dit tehuis groeide in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw een groot rooms-katholiek sociaal-educatief centrum - een 'Jordanees Vaticaan'- dat zich uitstrekte tussen de Lauriergracht, de Konijnenstraat en de Elandsstraat. Hiervan is onder andere de unieke kapel bewaard gebleven die in 1881-1882 werd gebouwd door A.C. Bleys (1842-1912)
De kapel bleef tot 1991 in gebruik bij de zusters van "De Voorzienigheid", in dat jaar verhuisden zij naar Heemstede. [1]
Op 29 december 1950 werd het landgoed Bosbeek door de Congregatie der Zusters van "De Voorzienigheid" aangekocht voor o.a. de verzorging van de oude zusters.
In 1960 is de aanbouw voltooid van het huidige verpleeg- en verzorgingshuis ten behoeve van eigen leden van de congregatie, later ook bestemd voor leden van andere congregaties
In 1997 gaat het gehele complex verzorgings- en verpleeghuis over naar de Stichting Sint Jacob.
Alleen het herenhuis (genaamd Gastenhuis), een groot deel van de tuin plus zusterskerkhof, alsmede de twee woonunits bij de ingang naar het herenhuis zijn nog eigendom van de congregatie. [2]
De beelden van Charles Vos waren bestemd voor het moederhuis in Amsterdam en zijn meeverhuisd naar Heemstede. Ze bevinden zich nu in het Gastenhuis op het terrein van het landgoed Bosbeek. [3]

Bij het 100-jarig jubileum van de congregatie werd Charles Vos benaderd om een nieuwe beelden voor het Maria- en Jozefaltaar voor het moederhuis te vervaardigen. Hij nam de opdracht aan. Op 4 augustus 1952 schreef hij een brief aan rector Starrenburg waarin hij zich verontschuldigde dat de beelden nog niet klaar waren. Hij stuurde wel foto's van de beelden op. Tevens bracht hij zijn hartelijkste wensen bij het gouden jubileum aan de rector over. [4]

 

 

23328

afbeelding: Congregatie der Zusters van "De Voorzienigheid"

 

Maria met Kind
Eikenhout
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1952]
 
Maria is ten voeten uit staande op een halve maancirkel afgebeeld. Haar linkerbeen staat, in de knie gebogen, vooruit. Zij draagt over haar een kleed een rijk geplooide openvallende mantel.
Haar Zoon is in zithouding, met zijn benen naar links, ondersteunt door de armen van zijn moeder en leunend tegen haar lichaam aan de rechterzijde, afgebeeld. Met zijn twee handen, zijn rechter boven en zijn linker - voor zijn lichaam door - onder, houdt hij een lange kruisstaf vast waarmee hij een kronkelende slang (om de halve maancirkel) aan Maria's voeten doodt. Maria heeft haar hoofd naar rechts op het hoofd van haar zoon gelegd.

 23328a~1 1116d

                                                                                   afbeelding: Congregatie der Zusters van "De Voorzienigheid"               
                                                                                                                              Charles Vos samen met zijn medewerker Jan Balendong aan 
                                                                                                  het werk in zijn atelier in de Bernardusstraat
                                                                              (foto collectie Peters Smeets)
                   
 

 

Ontwerp van Maria met Kind
Gips
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1952]
Locatie: onbekend
Het definitieve beeld wijkt niet af van het ontwerp.

23328b

afbeelding: Archief Congregatie bij  Erfgoedcentrum Nederlands kloosterleven

Jozef met Kind
Eikenhout 
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1952]
 
Op halfronde console is Jozef, met zijn benen licht naar voren gebogen, ten voeten uit staande afgebeeld. In zijn omhoog geheven linkerarm houdt met zijn hand bovenaan, zijn naast hem staande bloeiende staf vast (met een bloeiende staf liet God een stuk hout ontluiken en gaf daarmee aan dat Jozef uitverkoren was om Maria te huwen). Zijn hoofd, voorzien van een nimbus, is naar rechts beneden naar zijn Zoon gericht, die aan zijn rechterzijde naast hem staat. Jozef heeft zijn rechterhand op de schouder van zijn zoon gelegd. Het Kind, met nimbus, houdt zijn handen gevouwen voor zich en klemt met zijn arm een bosje lelies (symbool voor de Maagd Maria) tegen Jozef aan. Zijn blik enigszins schuin naar beneden gericht.

23328c~1 

afbeelding: Congregatie der Zusters van "De Voorzienigheid"

 

Ontwerp van Jozef met Kind
Gips 
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1952]
Locatie: onbekend
De definitieve versie wijkt enigszins af van het ontwerp.
Bij het ontwerp is de blik van het Kind naar voren gericht.

23328d

afbeelding: Archief Congregatie bij  Erfgoedcentrum Nederlands kloosterleven

 


[1]http://www.amsterdam.nl/kunst-cultuur-sport/monumenten/monumenten-0/gebouwen-gebieden/beschrijvingen/lauriergracht_39/ , mei 2013; www.devoorzienigheid.nl, mei 2013
[2] http://www.devoorzienigheid.nl/overzichtpagina/landgoed.html, mei 2013
[3] Email Th. Vendrik, archief "De Voorzienigheid", 30 mei 2013
[4] Erfgoedcentrum Nederlands kloosterleven te Cuyk, AR-2167, archiefinventaris van de congregatie "De Voorzienigheid", 1796 foto's van de beelden Maria- en Jozefaltaar in het Moederhuis. Een brief van Charles Vos aan rector Starrenburg van 4 augustus 1952, een interne kloosternotitie van 5 augustus 1952
woensdag, 08 mei 2013 00:00

Van Abbe-museum (Eindhoven)

Van Abbe-museum

Het stedelijk Abbe-museum, Bilderdijk 20 5611 NH Eindhoven.
Sigarenfabrikant H.J. van Abbe nam in 1932 het initiatief om een bedrag aan de gemeente Eindhoven te schenken voor de bouw van een museum voor schilderkunst.
De gemeente aanvaardde de schenking en benaderde architect A.J. Kropholler voor een gebouw in traditionele stijl met als kenmerken eenvoud en goede harmonie tussen massa, ruimte en lichtinval te ontwerpen.
Begin 1936 werd het museum geopend.
De hal bevatte een wandversiering in de vorm van een slang die in zijn staart bijt dat ontworpen werd door Staal-Kropholler. De wandversiering werd in 1942 vanwege vermeende associaties met het vrijmetselaarssymbool verwijderd en vervangen door het wapen van Brabant van de hand van Charles Vos.
Eind jaren vijftig en eind jaren zeventig van de vorige eeuw werden uitbreidingen gerealiseerd. Rond de eeuwwisseling werden plannen voor nieuwbouw opgesteld. Het vernieuwde museum werd in 2003 geopend. Het museum bestaat uit het gerenoveerde rijksmonument van Kropholler en twee nieuwe bouwdelen.[1]

 

Reliëf van wapen van Brabant
Reliëf van wapen van Brabant, met de spreuk "Edele Brabant, were di", 1942 [2]
Museumhal boven de toegangspoort van de middenzaal.
De Hertog van Brabant (Jan I) werd geboren te Leuven tussen 1252 en 1254. Hij heerste over het Hertogdom Brabant vanaf 1267. Hij was een krachtig heerser die zijn gebied aanzienlijk vergrootte; in 1288 kwam het Hertogdom Limburg onder zijn macht. Daarnaast staat hij bekend als een levensgenieter en minnaar van muziek. Hij stierf op 3 mei 1294 te Bar-le-Duc.
Het wapen van de Hertog was een staande leeuw gericht naar links. De leeuw is van goud, genageld en getongd, op een veld van sabel (zwart). Dit wapen bleef gehandhaafd tot de scheiding van België en Nederland. Het wapen werd door de Nederlandse provincie Noord-Brabant als wapen overgenomen. In 1920 werden twee gouden leeuwen als schildhouders toegevoegd. Sindsdien is het wapen niet meer gewijzigd.
Charles Vos heeft het oorspronkelijke wapen van de Hertog van Brabant als uitgangspunt voor zijn reliëf genomen. Op een banderole met tekst heeft hij de staande leeuw uitgebeeld. Hij paste wel de verhouding tussen de breedte en de hoogte aan, waardoor de leeuw minder fier recht op staat. De weergave van de leeuw is verder gelijk aan het originele wapen.
Op de banderole staat de tekst: 'Edele Brabant,were di'. Dit was de lijfspreuk van de Hertog van Brabant.
De opdracht voor het reliëf:  [3]
Op 9 september 1942 richtte de directeur van het Stedelijk Van Abbemuseum in Eindhoven een schrijven aan de burgemeester van de stad, de heer H. Pullos, met het verzoek een tegelversiering voor in de hal van het museum te laten vervaardigen. Hij wilde de bestaand tegelversiering, een slang die zich in zijn staart bijt (een symbool van de Vrijmetselarij), vervangen door het Wapen van Brabant voorzien de oud-Brabantse spreuk “edele Brabant, were di”.
Twee weken later ontving de directeur toestemming van de Gemeente voor de vervaardiging van het nieuwe reliëf.
Op 3 oktober 1942 werd Limburgs Handwerk uitgenodigd om een prijsopgave te doen voor de tegelversiering in bas-reliëf. Binnen drie weken stuurde de werkplaats een monster en een offerte van 75 gulden. Het monster was niet in bas-reliëf en werd teruggestuurd naar de werkplaats.
Uit een schrijven van Charles Vos ( 6 november 1942) aan het Museum blijkt dat het museum contact had opgenomen met hem voor de vervaardiging van de tegelversiering. In deze brief gaf Vos aan het werk te willen vervaardigen voor de prijs van 165 gulden inclusief omzetbelasting en onkosten. Op 10 november werd hem de opdracht gegund met het verzoek het reliëf zo spoedig mogelijk te leveren. Directeur Peeters wilde het plaatsen voor de opening van een tentoonstelling begin december.
Op 20 november gaf Vos aan het museum door dat boetseren van het reliëf klaar. In een antwoord hierop sprak de directeur de hoop uit dat het reliëf uiterlijk op 12 december in het bezit van het museum zou zijn. Dan was nog tijd voor plaatsing voor de opening van de tentoonstelling op 15 december.
Vos gaf aan dat de gevraagde termijn niet gehaald kon worden. De steen zou begin december de oven in gaan en een week nadien klaar zijn en opgestuurd worden, maar het drogen zou enige weken vergen. Op 19 december berichtte Vos aan het museum dat het reliëf  “dezer dagen verzend ik ’t Waren aan Uw adres".
Op 2 januari 1943 kreeg Vos het bericht van het museum dat de steen in goede orde is ontvangen.
 
41402
afbeelding Abbe Museum Eindhoven (zie voetnoot 3)

41401

 afbeelding: Van Abbe-museum


[1] Visser, Het Stedelijk van Abbe-museum te Eindhoven, Gildeboek 1937 en http://libraryblog-vanabbe.nl (architectuur)
[2] Dagblad van het Zuiden voor Eindhoven, 13 januari 1943, email van Van Abbe-museum (de heer Smit) van 7 en 8 mei 2013
[3] Deze paragraaf is gebaseerd op  de correspondentie tussen het Abbemuseum en Charles Vos. https://mediabank.vanabbemuseum.nl/vam/start/beheersarchief?fc=browse&usermeta=keywords&query=Charles%20Vos#nav_bsr0
maandag, 29 april 2013 00:00

Willibrordus (Katwijk)

WILLIBRORDUS (KATWIJK)
Adres: De Wilbert, Overrijn 7 Katwijk
Keramiek
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1940]
Afmetingen: Sokkel: hoogte 78cm, breedte 60cm (voorzijde) en diepte 34cm; Beeld: hoogte 154cm, breedte 58cm en diepte 31 cm
 
De Wilbert gelegen aan de Overrijn in Katwijk aan den Rijn dateert uit 1722. De toenmalige buitenplaats "Hof van Katwijk", (Overrijn 7) werd in 1831 door de Jezuïten aangekocht en in gebruik genomen als Rooms Katholiek gymnasium "voor jongeheeren uit den beschaafden stand " (St. Willebrord genaamd). In 1928 werd de school verplaatst naar Den Haag.
De Franciscanen vestigden in 1929 in de gebouwen een missieklooster voor de opleiding van jonge priesters die na hun opleiding uitgezonden konden worden naar missiegebieden; het werd bekend onder de naam Missiecollege. In 1964 werd het klooster opgeheven. Sinds 1966 maakt het pand deel uit van een bejaarden- en verzorgingstehuis van een zorginstelling en kreeg de naam "De Wilbert". Vanaf 2012 is in het hoofdgebouw een gedeelte van de gemeenteambtenaren gehuisvest.

23326a 

foto: uit boek Fennes "Missie volbracht"

De eerste steen van de kapel werd gelegd met Pinksteren 1878 en op 21 juni 1879 volgde de inzegening. Architect was Alfred Tepe. Tal van kunstenaars leverde een bijdrage aan de inrichting van de kapel. Charles Vos maakte in 1940 een beeld van 'Sint Willibrordus'. Het was een geschenk aan het Missiecollege ter gelegenheid van het 25- jarig priesterfeest van een der paters.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de kapel getroffen door een bominslag. Na de oorlog werd de kapel afgebroken en herrees elders op het terrein een nieuwe kapel.
In de verbouwde kapel kwamen in de wand gebeeldhouwde kruiswegstaties. Ook vond het beeld van Vos daar een plaats. Het beeld staat nu in de hal bij de receptie van het huidige "De Wilbert" (Marante) . [1]

Willibrordus (Northumbria, omstreeks 658 - Echternach, 7 november 739)
Willibrord werd geboren als zoon van pas bekeerde ouders en werd als zevenjarige jongen door zijn vader Wilgis als oblaat toevertrouwd aan het klooster van Ripon nabij York in Engeland, voordat zijn vader zelf als kluizenaar ging leven. In Ripon groeide Willibrord op onder invloed van Sint-Wilfridus (Egbert), de bisschop van York. Wilfrid verzette zich tegen de toen heersende Keltisch-katholieke traditie en was een voorstander van de Romeinse ritus. Op zijn 20e vertrok Willibrord naar Ierland. In de Abdij van Rathmelsigi onderwierp hij zich aan een regime van strenge tucht. Tien jaar later, hij was toen 30 jaar oud, werd hij daar in 688 tot priester gewijd.
Volgens de latere schrijver Alcuinus was Willibrord vervuld van de geest van "peregrinatio", de mystieke wens om het aardse thuis te verruilen voor de bekering van heidense volken en reisde Willibrord in 690 met elf of twaalf gezellen, onder wie Werenfried van Elst, via het huidige Katwijk naar Friesland om het voorbeeld te volgen van Jezus Christus die rondtrok om zijn boodschap te verkondigen. Willibrord begon daar met zijn kersteningsmissie van de Friezen, die zich soms tegen de kerstening hadden verzet.
Van daaruit bezocht Willibrord een groot gebied dat zich uitstrekt van de Lauwerszee tot België en Luxemburg toe.
Van het einde van Willibrords leven is niets bekend, behalve dat hij voor zijn dood zijn opvolging had geregeld en zijn grote bezittingen  had toegekend.
Willibrord stierf op 81-jarige leeftijd en werd op eigen verzoek begraven in Echternach. Heden ligt Willibrords graf in de crypte van de basiliek van de Abdij van Echternach.[2]

 

23326b

Het beeld van Willibrord (op console) staat op blok van keramiek waarvan de voorzijde smaller is dan de achterzijde en de zijkanten licht gebogen zijn. Op het blok aan de voorzijde is bovenaan een afbeelding van de aankomst per schip (aan de rechterzijde voor de toeschouwer) van de Heilige Willibrod. Hij loopt richting een drietal personen, een geknield met kind en een ander die smekend zijn armen vooruitsteekt. Achter de heilige is nog een persoon uitgebeeld. Onder de afbeelding de tekst "ST. WILLIBRORD".

Aan de rechterzijkant is een ontspringende bron afgebeeld, aan de andere zijde de Dom van Utrecht.
Willibrord is afgebeeld in zijn bisschopsgewaad zonder de bisschopsmijter, maar hij is wel voorzien van een hoofddeksel. Met zijn linkerhand maakt hij een zegenend gebaar. In zijn andere hand houdt hij een staf in het midden vast die bovenaan tegen zijn zegenende arm leunt. De staf staat voor zijn linkervoet op de grond waar een bron ontspringt.
 
23326d
 
 
23326c
 
 
 
23326e 23326f
 
 

In De Tijd wordt het beeld van Willibrordus omschreven: ".. kenmerkt zich door een stoeren opzet, met breede plastische vlakken. Het "volksche"karakter van Vos verloochent zich nimmer en zijn vormgeving, die steeds barok is van allure, komt ook hier tot uiting." [3]

Een andere krant schreef: [4]
"Sinds eenigen tijd verheugt zich het missiecollege der paters franciscanen te Katwijk aan den Rijn over een bijna levensgroot beeld van zijn patroonheilige, vervaardigd door den Maastrichtschen kunstenaar C. Vos. Het beeldhouwwerk bestaat uit een voetstuk en het eigenlijke beeld, beide uitgevoerd in keramiek, zooals de bekende kruiswegstaties van denzelfden kunstenaar in de franciscanen-kerk der zogenaamde Huskenskolonie te Heerlerheide. Het beeld stelt den heilige voorals bisschop en geloofsverkondiger. De rechterhand houdt hij zegenend opgeheven en met de linker omknelt hij het kruis aan welks voet een bron ontspringt. Uit de figuur spreekt zoowel innerlijke kracht als teederheid, gelijk ons uit de spaarzame oude kronieken tegenstraalt. Het geheel is van een gezond realisme, waaraan nochtans een barokke zwier niet vreemd is. Wegens onvoldoende licht ter plaatse, als gevolg van de verduisteringsmaatregelen, geeft het linkerbovengedeelte van de foto slechts een gebrekkige weergave van het origineel.Het voetstuk toont aan de voorzijde de landing van onzen nationalen heilige te Katwijk. Hier treft vooral de groote levendigheid, nog verhoogd door den glans van de keramiek, die bovendien door haar groenige kleur de suggestie wekt van de zee. Aan weerszijden van het voetstuk zijn nog eenige symbolische figuren aangebracht. De Maastrichtse kunstenaar heeft met dit beeld wederom blijk gegeven van een prachtige beheersching der materie. Alles leeft tot in zijn kleinste onderdeelen, is speelsch en gevoelig in weerwil van den monumentalen opzet. Het beteekent dan ook een kostbare aanwinst voor het Missiecollege, waaraan het beeld als geschenk werd aangeboden bij gelegenheid van het vijfentwintigjarig priesterfeest van een der paters".


[1] Fennes Harry, Missie geslaagd, Van Heerenschool tot De Wilbert van stof ontdaan; Nieuwtjes over het Rijndorp Katwijk 1811-1966 Katwijk 2011; www.katwijk.nl, fietsroute Open Monumentendag 2012; email G. Bol 6 juni 2013; email H.Fennes 13 juni 2013
[2] Wikipedia, april 2013
[3] De Tijd van 18 juli 1940
[4] Fennes Harry, Missie geslaagd, Van Heerenschool tot De Wilbert van stof ontdaan; Nieuwtjes over het Rijndorp Katwijk 1811-1966 Katwijk 2011 blz. 47; 
Het Gildeboek, jrg. 23 no 4, december 1940, blz. 113

 

Heilig Hart van Jezus

Adres: Van Akenweg 63, 6218 HL Maastricht
Architect:         Kayser, J
                        Sprenger, W
                        Boosten, A
Kunstenaars:   Nelissen, Jean
                        Vos, Charles
                        Weerts

In 1876 schonk burgemeester Van Aken van Maastricht zowel een perceel grond als een som geld om de bouw van een kerk in Oud Caberg mogelijk te maken.
Architect Kayser maakte het ontwerp, de eerste steenlegging vond al plaats op 24 april 1876, de inzegening volgde op 20 januari 1877. [1]
De toren dateert uit 1900 en werd ontworpen door W. Sprenger. Het koor kreeg zijn huidige vorm in 1936-'37 naar plannen van A. Boosten.[2]

Werk van Charles Vos:
 
Groot altaarkruisbeeld
cadeau voor pastoor Joosten, 1939
Joosten werd op 1 juli 1888 te Panningen en te Roermond tot priester gewijd op 28 maart 1914.
Na eerst twee jaar als priester te hebben gewerkt in Haelen, werd hij in Maastricht benoemd tot kapelaan van de OLV-basiliek. Daarnaast was hij directeur van het Patronaat, adviseur van de R.K. Werliedenvereeniging en godsdienstdocent aan de H.B.S. in het Villapark.
In december 1935 werd hij benoemd tot pastoor van de parochie Oud Caberg. Hij stond voor de moeilijke taak om het kerkgebouw te vergroten. Dit werk nam hij voortvarend ter hand. In augustus 1936 werd de eerste spade voor de nieuwbouw (ontwerp van architect A. Boosten) door mejuffrouw Van Aken in de grond gestoken.
Ook blies hij het verenigingsleven in zijn parochie nieuw leven in.
In april 1939 werd zijn zilveren priesterjubileum gevierd. Op Paasmaandag werd hem een groot feest aangeboden. Hij kreeg als cadeau een groot staand (klopt niet, is een kruisbeeld dat aan een tweetal kettingen hangt jp) altaarkruis. Dit kruis was vervaardigd door Charles Vos. [3]
Het kruisbeeld, zonder kruis, is opgehangen aan een tweetal kettingen. Het lichaam van Christus is uitgemergeld. Hij draagt op zijn hoofd, dat naar links afhangt, een doornenkroon. Zijn voeten zijn over elkaar vastgenageld. Opvallend is de grote lendedoek, aan de voorzijde vastgeknoopt en aan de achterzijde hangend tot onder de knieën.

 

2258


[1] Term van, Kerken Maastricht, Maastricht 1979 blz 82-83
[2] www.kerkgebouwen-in-limburg.nl , april 2013
[3] Limburger Koerier 27 maart 1939
GRAFMONUMENT VERRIJZENDE CHRISTUS (Tegelen)
Begraafplaats Tegelen
Kerkhoflaan 10c, 5931 LN Tegelen
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1937]
 
In Tegelen werd rond 1935 een nieuwe methode van kleibewerking toegepast: het vervaardigen van kunstvoorwerpen uit klei gebakken. De methode werd ook toegepast op de zogenaamde kerkhofkunst. Het was de bedoeling om grafmonumenten op te trekken uit bakstenen, reliëfs en beelden uit klei. Piet Peeters (Tegelen, 9 mei 1889 - Heer, 14 juli 1950), kunstschilder en beeldhouwer, wist verrassende resultaten op dit gebied te bereiken. Zijn monumenten en de door in zijn opdracht door Charles Vos uitgevoerde werken, werden op het kerkhof in Tegelen geplaatst en trokken zeer veel belangstelling.
Het door Charles Vos ontworpen grafmonument is vervaardigd uit lilliputter-glazuurstenen in violet, groen en zilvergrauw. Hierin werden een drietal tegels aangebracht, die een zinnebeeldige voorstelling zijn van geloof, hoop en liefde. De meest op de voorgrond tredende figuur is een reliëf van de verrijzende Christus, in klei geboetseerd en bruin geglazuurd. Ook de naamborden zijn uit klei vervaardigd.[1]
De nieuwe ontwikkelingen hebben geleid tot de oprichting van de Stichting Tegelsche Keramiek en Volkskunst met als doelstelling: „den smaak van het geheele volk op het gebied van religieuze voorstellingen en uitbeeldingen te veredelen door - met in achtneming der liturgische en kerkelijke voorschriften - deze voorstellingen en uitbeeldingen op een hooger peil te brengen en te zorgen, dat deze kunstproducten binnen het bereik van ieder kunnen komen." Verder meldt het doel der stichting nog: „De instandhouding en de ontwikkeling der speciale Tegelsche volkskunst."[2]
 
Er is slechts een afbeelding van zeer matige kwaliteit voor handen. Het grafmonument is opgebouwd uit een drietal delen omzooimd door een gemetselde laag stenen. Beneden en boven is een laag stenen in de lengterichting op elkaar gemetseld. In het middenstuk is afwisselend een steen in de breedte met daar bovenop twee stenen in de lengterichting gemetseld.
In het onderste gedeelte is een plaquette met de gegevens van de overledene(n) met rondom een gemetselde laag stenen. De gegevens van de overledene(n) zijn door de slechte kwaliteit van de afbeelding onleesbaar.
In het middendeel zijn afbeeldingen op drietal tegels (geloof, hoop en liefde). Ook hier speelt de slechte kwaliteit van de afbeelding een rol.
In het bovenste gedeelte is het reliëf van de verrijzenis van Christus. Een uitgemergelde Christus, omhuld in de lijkwade, staat op uit het graf. In zijn rechterhand houdt hij een kruisstaf net onder de dwarsbalk vast. Met zijn andere hand maakt hij een zegenend gebaar.

 

23245 23245b


[1] LD 29-05-1937; De Tijd 29-05-1937; LK 26-06-1937
[2] De Tijd 18-04-1937

De religieuze kunst in de eerste helft van de twintigste eeuw.

 

1.  Inleiding
In deze periode zijn nogal wat ontwikkelingen op het gebied van de kunst, zowel de religieuze als de profane kunst. De kerkelijke autoriteiten waren belangrijke opdrachtgevers van religieuze kunst. Zij stelden eisen aan de kunstenaars, die lijnrecht stonden tegenover de opvattingen van de moderne kunstenaars. Vos heeft veel religieuze kunst vervaardigd.
De opdrachtgevers van profane kunst stelden over het algemeen minder eisen aan de te vervaardigen kunst. De artistieke vrijheid voor de kunstenaar was daardoor groter.
Dit is de reden dat gestart wordt met een inleiding in de religieuze kunst.
De religieuze kunst in de eerste van de twintigste eeuw, de werkzame periode van Charles Vos, staat centraal in deze paragraaf .
In paragraaf 2 is aandacht voor de kerkelijke standpunten ten aanzien van de kunst. De bisschop was verantwoordelijk dat deze standpunten werden nageleefd. In 1919 heeft hij hiertoe de Bisschoppelijke Bouwcommissie (BBC) opgericht. Dit kerkelijke toezicht wordt besproken in paragraaf 3. Het Sint-Bernulphusgilde, paragraaf 4, was een vereniging die in eerste instantie als doel had bij geestelijken interesse te wekken voor kerkelijke kunst en architectuur.
Kunstenaars verenigden zich in o.a. de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (paragraaf 5), de Limburgse Kunstkring (paragraaf 7) en de Kunstenaarsvereeniging Limburg (paragraaf 8). Deze organisaties probeerden de belangen van de kunstenaars (o.a. het verkrijgen van werk) te behartigen. Daarnaast speelden nog een tweetal tijdschriften,  Roeping en De Gemeenschap (paragraaf 6), een rol op het gebied van de kunst in bovengenoemde periode.
Afgesloten wordt met het gesamt(kunst)werk in paragraaf 9.

 

2. Kerkelijk standpunt ten aanzien van kunst [1]
In de twintigste eeuw beschouwde de Kerk zich als een onwankelbare baken. Kerkelijke kunst behoorde stichtend "waardig"  en vertellend te zijn en eiste een nederige en dienstbare opstelling van de zijde van de kunstenaar. Daarmee stond zij lijnrecht tegenover de moderne avant-gardekunstenaar die immers volledig vrij wenste te zijn in de keuze van zijn beeldmiddelen en thematiek.
In de nieuwe, op 19 mei 1918 in werking tredende Codex Iuris Canonici (Kerkelijke Wetboek) hadden met name canons 1162, 1164 en 1279 betrekking op de kerkenbouw en de kerkelijke kunst. De tekst van deze canons luidde:

1202 

Canon1162
Geen kerk mag worden gebouwd zonder uitdrukkelijke schriftelijke goedkeuring van de gewone plaatselijke Kerkoverste, deze goedkeuring kan echter niet door de Vicaris-Generaal gegeven worden, behalve als deze een bijzondere opdracht heeft.
Canon 1164
De Kerkoverste moeten zorgen, ook, zo nodig, een raad van deskundigen gehoord, dat bij het bouwen of herstellen der kerken de door de christelijke traditie aangenomen vormen en de wetten der gewijde kunst worden in acht genomen.
Canon 1179
Paragraaf 1: Aan niemand mag worden toegestaan in de kerken, ook wanneer ze niet onder de gewone Kerkoversten staan, noch in andere gewijde plaatsen, een ongewoon beeld te plaatsen of doen plaatsen, tenzij het door de plaatselijke Kerkoverste is goedgekeurd.
Paragraaf 2: Heilige afbeeldingen, bestemd om in het openbaar te worden opgesteld voor de vereniging van gelovigen, zal de gewone Kerkoverste niet goedkeuren als ze niet overeenstemmen  met het beproefde gebruik van de Kerk.
Paragraaf 3: Nooit late de Kerkoverste toe, dat in de kerken of andere gewijde plaatsen beelden worden opgesteld, die een dwaalleer inhouden, of die de gepaste behoorlijkheid en eerbaarheid niet bezitten, of die aan ongeletterden aanleiding geven tot gevaarlijke dwaling kunnen geven.
 
Deze canons gaven de mogelijkheid aan conservatieve katholieken om uitingen van moderne kunst uit de kerkgebouwen te weren.
Het standpunt van het Vaticaan is in de erop volgende jaren diverse malen herhaald:
1. In 1920 bij het eerste congres voor kerkelijke kunst;
2. In 1922 tijdens het bezoek van het Nederlandse episcopaat aan Rome;
3. In 1925 middels pauselijke richtlijnen;
4. In 1932 en 1936 door pauselijke uitspraken over moderne kerkelijke kunst.
 
3.  De Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond [2]
Als sinds het Concilie van Trente droeg de bisschop de verantwoordelijkheid voor de kerkelijke kunst en monumenten in zijn diocees. Ook het nieuwe Kerkelijke Wetboek van 1917 stelde de bisschoppen verantwoordelijk voor een adequate kerkelijke kunst en monumentenzorg.
Op 17 oktober  1876 vervaardigde de Roermondse bisschop J.Paredis het Algemeen Reglement voor de kerkbesturen der R.K. Parochiën uit. De kerkbesturen werden verplicht tot het plegen van goed onderhoud en het zorgvuldig beheren van al hun roerende en onroerende bezittingen. Zonder toestemming mochten geen voorwerpen van kunst of waarde worden geruild of verkocht. Ook voor slooppraktijken was toestemming nodig. De vraag is in hoeverre de kerkbesturen zich aan het reglement hielden. Nog meerdere malen werden de kerkbesturen herinnerd aan de bepalingen uit 1876.
In 1919 werd door bisschop Schrijnen besloten een diocesane Bouwcommissie in te stellen, aan welke de plannen voor bouwwerken met uitzondering van die van scholen, ter goedkeuring moeten voorgelegd worden. Tot de leden van de commissie werden benoemd. H. Everts (tot 1938), H.Wouters (tot 1924) , M.Rutten  (tot 1920)  en W.Goossen (tot 1933). Allen waren priester. Het was de eerste diocesane Bouwcommissie in Nederland. Tot 1933 waren H.Everts en Goossens de gezichtsbepalende leden. Het belangrijkste lid is ongetwijfeld P.Everts geweest. Hij werd lid in 1934 en bleef dit liefst tot 1966.
De leden waren redelijk thuis in de cultuurgeschiedenis van Limburg tijdens de Middeleeuwen, maar niet op de hoogte van de ontwikkelingen in de profane kunst en architectuur van de avant-garde. Waarschijnlijk ontbrak alle kennis op het laatste gebied en was door Schrijnen aan de commissie expliciet opgedragen om alle ultramoderne kunst te weren uit de Limburgse kerken. Hoewel niet expliciet beschreven, hanteerde de commissie canon 1164 uit het Kerkelijk Wetboek.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden de activiteiten van de Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond stilgelegd.
Op 13 november 1945 werd  de Bisschoppelijke Bouwcommissie van Roermond heropgericht. De nog steeds uit priesters bestaande Bouwcommissie was groter en professioneler dan haar voorloper uit het interbellum en kreeg van bisschop Lemmens een uitgebreide taakomschrijving mee: alle nieuwe kerkelijke kunst en architectuur moest ze keuren evenals plannen voor kerkelijke monumenten, kapellen, kerkrestauraties, kerkvergrotingen en wijzigingen van de liturgische inrichting. In de eerste tien naoorlogse jaren was er min of meer sprake van een tweedeling in de commissie. Tegenover de behoudende kant P.Everts, waarschijnlijk gesteund door R.Salemons en P.Hoogers, stond het duo  J.Adams en L.Linssen, dat een grotere openheid naar het (gematigde) modernisme en meer autonomie voor de kerkelijke kunstenaars nastreefde.
Op 20 november 1947 publiceerde paus Pius XII zijn vierdelige encycliek Mediator Dei et hominum. De encycliek benadrukte ten aanzien van kunst dat de religieuze voorstellingen op een juiste manier en met edele en ware kunstzin moesten worden weergegeven en dat afwijkingen in principe niet werden getolereerd omdat ze de katholieke eenheid van de Kerk aantasten. Gewijde beelden en plaatwerk mochten in de kerken blijven staan, mits goedgekeurd en niet voorzien van illegale relikwieën.
Omdat de kunstparagrafen van de encycliek veel onduidelijkheden lieten en tweespalt veroorzaakten onder zowel opdrachtgevers als kunstenaars, vroeg de Bouwcommissie in het najaar van 1948 aan de jezuïet en theoloog Herman Schmidt - docent aan Canisianum in Maastricht en aan de Pauselijke universiteit Gregoriana in Rome - om hierover een lezing te houden. Alle katholieke architecten en kunstenaars van het diocees Roermond kregen een uitnodiging voor deze bijeenkomst.
Onder druk van de snel veranderde samenleving en in een poging de steeds brozere eenheid te bewaren, stond de Kerk in het eerste decennium toch enige artistieke vernieuwing toe. Die voorzichtige openingen gingen de meeste kunstenaars evenwel niet snel en ver genoeg.
De stichting van de Jan van Eyck Academie in 1948 te Maastricht moet vooral beoordeeld worden vanuit het behoudende culturele en religieuze klimaat in het naoorlogse klimaat.
Na de oorlog werden twee commissies in het leven geroepen. Allereerst de Werkgemeenschap van Architecten (WGA), bestaande uit J.Kayser, A. Boosten, F.Peutz (gezaghebbende Limburgse kerkbouwers) en G. Honée, M.Briels, P.Everts (priesters behorende tot de artistiek-culturele elite van het bisdom Roermond). De taakverdeling tussen de Bouwcommissie en de WGA was als volgt: de WGA zou adviseren over de architectonische waarde van de indiende bouwplannen en de Bouwcommissie over de "waardigheid" en esthetische kwaliteiten. De eindverantwoordelijkheid bleef ten te allen tijde bij de Bouwcommissie.
Daarnaast kwam de Werkgemeenschap van Beeldend Kunstenaars (WBK), bestaande uit R.Rats (priester), J.Hul, D.Wilschut, H.Levigne, M.Weiss en H.Schoonbrood. Het doel was gelijkbaar met die van de WGA.
De vergaderprocedure van de WGA kan als professioneel worden gekarakteriseerd. Bij deze commissie hadden altijd leden van de Bisschoppelijke Bouwcommissie zitting.  Dit gold niet voor de WBK. De WBK was daardoor vooral een commissie van kunstenaars, die relatief los stond van de bisschoppelijke organisatie en daardoor moeizaam communiceerde met de Bouwcommissie.

De productiefste Limburgse kerkbouwers in het interbellum waren J. van Groenendaal (vijf kerken), A.Boosten (negen), J.Cuypers (vijf), J.Wielders (acht),  J.Kayser (vijf), F.Peutz (zeven) en het architectenbureau C. en J.Franssen (zeventien). Slechts 8 van de 93 kerken werden ontworpen door niet Limburgse architecten. Omdat ook de kerkelijke kunstenaars (Eyck, Vos, Schoonbrood, Levigne) en kerkaannemers bijna allemaal Limburgers waren, betekent dit dat de kerkenbouw in het diocees Roermond een puur Limburgse aangelegenheid was.

Tot na 1945 bleef de Limburgse kerkbouw getuigen van een defensieve en retrospectieve houding en had daardoor een "status aparte" binnen de algemene architectuurontwikkeling. Terwijl de Nieuwe Zakelijkheid na 1918 geleidelijk doordrong, bleef historische inspiratie in de kerkbouw tot 1955 de normale gang van zaken.
De Bouwcommissie hanteerde  in praktijk, zonder er specifiek op te wijzen, canon 1164 bij de beoordeling van kerkontwerpen. Vanwege de negatieve morele en esthetische associaties die de avant-garde-kunst en -architectuur opriepen in kerkelijke kringen, rustte er op de 'ultramodernen' in de kerken een taboe. Zelfs kunstenaars van de 'gematigde categorie' werden door de commissie frequent gecorrigeerd omdat ze te zeer afweken van de "traditie".
Omdat de kunstenaars binnen bepaalde grenzen artistieke vrijheid genoten en de Bouwcommissie graag verlos wilde worden van het recente neogotische en neoromaanse verleden, werden ontwerpen van "modernen" als Kayser, Boosten en Wielders, hoewel vaak pas na ingrijpende aanpassingen, toch geaccepteerd.
Ook na de Tweede Wereldoorlog kwam de Bouwcommissie regelmatig met wijzigingsvoorstellen voor de ontwerpen, maar geleidelijk aan wonnen de opvattingen van "de  modernisten" veld.
 
4.  Het Sint-Bernulphusgilde [3]
In Nederland was met name het Sint-Bernulphusgilde (opgericht in 1869) een vereniging die in eerste instantie als doel had bij geestelijken interesse te wekken voor kerkelijke kunst en architectuur middels excursies en de uitgave van het tijdschrift Het Gildeboek. Het lidmaatschap stond aanvankelijk alleen open voor de geestelijken maar later konden ook architecten en kunstenaars lid worden. De vereniging werd opgericht in Utrecht en breidde zich vanaf 1918 uit over de andere bisdommen.
De vereniging was een loyaal uitvoerder van de pauselijke bepalingen op kunstgebied. Men zou kunnen zeggen dat het gilde de min of meer officiële schakel was namens het episcopaat tussen Kerk en kunstenaars.
Uit Limburg waren in 1923 o.a. lid Henri Everts  (priester en voorzitter van de Bouwcommissie), E.Cuypers - J.Cuypers - C.Franssen - A.Boosten - J.Ritzen - J.Wielders (architecten), J. Postmes (schilder), Ch. Vos (beeldhouwer).
In 1940 is het aantal leden gedaald. Naast een goede vertegenwoordiging in het gilde van de elite van de Limburgse clerus waren ook de belangrijkste Limburgse kerkbouwers van het interbellum (F.Peutz, A.Boosten, J.Franssen, J.Cuypers, J. Kayser en J. Wielders) alsmede vooraanstaande Limburgse kunstenaars (Ch. Eyck, Ch. Vos, V. Sprenkels) lid.

1204 

 

5.  De Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging (AKKV) [4]
Het initiatief tot de oprichting van de Algemene Katholieke Kunstenaarsvereniging werd genomen door het Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie (KSA). Dit bureau stelde een kunstcommissie in, die de oprichting van de AKKV moest voorbereiden. De KSA had in het algemeen een uitbreiding van het aantal katholieke organisaties op het oog, die de katholieke emancipatie moesten bevorderen. Met de oprichting van de AKKV werd voorzien in de behoefte aan een algemene landelijke overkoepelende katholieke kunstenaarsorganisatie, naast de reeds bestaande katholieke kunstverenigingen.
De feitelijke oprichting van de AKKV had plaats op 22 december 1920.
De leden van de AKKV organiseerden zich in vakgroepen. De Groep Bouwkunst kwam als eerste van de grond, daarna volgde de Groep Beeldende Kunsten. De Groep Bouwkunst was tot na de Tweede Wereldoorlog de meest actieve groep. Door deze groep werd het blad Mededeelingen uitgegeven, waarin men naast verenigingsnieuws ook architectonische vraagstukken behandelde.
Na een nogal moeizame start (de vereniging had in 1921 74 leden), kreeg de AKKV vanaf de jaren dertig steeds meer leden en trok zij met name de aandacht door haar studiedagen te Huybergen, waar door verschillende kunstenaars (vooral architecten) vraagstukken werden besproken op het gebied van kerkelijke kunst.
Op verzoek van het episcopaat werd in 1921 in Limburg een aparte diocesane kring van het AKKV opgericht met als vestigingsplaats Roermond. Ongetwijfeld hoopten de leden op een voorkeursbehandeling bij het krijgen van opdrachten van kerkelijke instanties, zeker in het eigen bisdom. Vele Limburgse architecten waren lid ( in 1925: J.Franssen, J.Kayser, J.Ritzen, W.Sandhövel, J. Wielders; in 1928 was ook F.Peutz lid; later ook A.Boosten).
Het in 1929 opgerichte R.K. Bouwblad bevatte voornamelijk beschouwende artikelen over met name de kerkelijke kunsten, waarbij vooral de traditionele, kerkelijke visie werd uitgedragen: de kerkelijke kunstenaar had voor alles een apostolische taak en de Nieuwe Zakelijkheid en de moderne kunst werden eenzijdig kritisch bejegend.
Voor de Tweede Wereldoorlog was sprake van een moeizame relatie tussen de Limburgers en de AKKV Vakgroep Bouwkunst vanwege de traditionalistische opvattingen verwoord in het R.K. Bouwblad.
Het episcopaat hechtte er veel belang aan dat elke katholieke kunstenaar in Nederland zich zou aansluiten bij de AKKV. Lange tijd werd zij beschouwd als de standsorganisatie van katholieke kunstenaars. De leden waren vrijwel altijd ook nog georganiseerd in een van de neutrale vakverenigingen. Voor de leden van de Groep Bouwkunst bijvoorbeeld was dit de Bond van Nederlandse Architecten (BNA). In een periode van volledige verzuiling van de samenleving was het opmerkelijk dat een dergelijk neutraal lidmaatschap door het episcopaat niet werd verboden.
 
6.  Roeping en Gemeenschap [5]
Tegenover de behoudende koers van onder andere het Bernulphusgilde met het Gildeboek, de AKKV met het R.K. Bouwblad stonden tijdschriften als Roeping en De Gemeenschap. Roeping bekleedde tijdens het interbellum een tussenpositie. In 1925 werd De Gemeenschap opgericht en kan als een afscheiding van Roeping worden beschouwd. Vanaf zijn oprichting ontwikkelde het periodiek zich tot een spreekbuis van jonge, in eerste instantie Utrechtse katholieken die af wilden rekenen met het onder katholieken waargenomen, verkrampte vasthouden aan het verleden. Er verschenen onder meer artikelen in het tijdschrift over architectuur en beeldende kunst, waarin gepleit werd voor een samengaan van geloof en artistieke vrijheid. Ondanks de open houding naar de moderne kunst hoorde voor De Gemeenschap de kunst uiteindelijk dienstbaar te zijn en ondergeschikt aan 'hogere belangen'. De kunstenaar verkeerde in het gezelschap van de priester, politicus en intellectueel met slechts één gezamenlijk doel: de reconstructie van de ware katholieke cultuur. Tussen de kunstenaars van de in 1910 in Maastricht opgerichte Limburgsche Kunstkring en de redactie van De Gemeenschap groeide door toedoen van typograaf en uitgever van De Gemeenschap Charles Nypels einde jaren twintig een warm contact. Vooral Jan Engelman bouwde met diverse Limburgse kunstenaars langdurige, persoonlijke contacten op. De Limburgers, die bijeenkwamen in het Maastrichtse hotel De Suisse, en de redacteuren van De Gemeenschap streefden hetzelfde doel na, namelijk artistieke ontwikkeling zonder deze ondergeschikt te maken aan de starre katholieke tradities en dogma's. Vooral dankzij de lovende artikelen van de redacteuren van De Gemeenschap, met name Jan Engelman, kreeg de Limburgse kunst in het interbellum landelijke erkenning.

1206a 1206b

 

 

7.  Limburgse Kunstkring en "De Bende in de Suisse" [6]
De Limburgse Kunstkring is in 1910 opgericht. Het doel was het stimuleren van de belangstelling voor kunst o.a. door het organiseren van tentoonstellingen en lezingen.
Hotel de Suisse op het Vrijthof in Maastricht was de locatie waar vanaf de oprichting de leden van de Limburgse Kunstkring bijeengekomen zijn voor lezingen en feestavonden. Dat is ook nog zo in de jaren twintig, al komen de leden dan meestal alleen naar hun stamcafé voor de gezelligheid. De activiteiten van de Limburgse Kunstkring worden er in deze jaren niet minder om. In 1925 telde de kring 22 werkende en 132 kunstlievende leden, 43 donateurs en zeven ereleden.
De bekendste van de "bende" waren: Robert Graafland, Jules Brouwer, Henri Goovaerts, Hermann Bopp, Alphons Boosten, Guus Defresne, Henri Jonas, Charles Nypels, Han Jelinger, Herman Gouwe, Edmond Bellefroid, Jan Bakhoven, Charles Vos, Vic Reinders, Mathias Kemp, Frits Lousbergh, Harie Meisenber, Richard Vrijens,  Dom. Stassen, Karel Gemmeke, Fons Reinders, Frans Lousberg, Alex Stols jr. en  Jean Gregoire.
De rondborstige Charles Vos is een zwijgzame figuur, die soms zijn collega's in de Suisse opzoekt, maar hen liever thuis ontvangt. Niet om met hen te praten of te discussiëren, maar om met hen te zwijgen. Henri Jonas, zelf zelden erg spraakzaam, is een geregelde gast in huize Vos en tijdens deze bezoeken zit het tweetal zwijgzaam bijeen. Maar het zwijgen van Vos is niet melancholiek, in tegendeel, Vos heeft een grote opmerkingsgave, kijkt naar de wereld om hem heen als beeldhouwer en ziet in ieder detail iets interessants. 
Erkenning van de gemeentelijke zijde volgt in 1925, als deze de bovenverdieping van de linkervleugel van het Generaalhuis (Vrijthof 46) gratis ter beschikking stelt aan de Limburgse Kunstkring voor de activiteiten van een stedelijk museum. De Museumcommissie is van plan een museumcollectie op te bouwen met behulp van particulieren die bereid zijn kunstwerken (in bruikleen) af te staan. Daarnaast is deze commissie van plan tentoonstellingen te organiseren van nationale en internationale gerenommeerde moderne kunst maar ook de oude kunst. Van deze plannen is niet veel terecht gekomen, want uiteindelijk zijn vooral tentoonstellingen georganiseerd van het werk van de leden. Het Stedelijk Museum blijft tot 1943 bestaan. Dan wordt de ruimte door de Duitsers opgeëist.

 1207

 het bestuur bij de oprichting

 

 8.  Kunstenaarsvereeniging Limburg  [7]
De Kunstenaarsvereeniging Limburg werd in 1936 opgericht op initiatief van Alexander Stols en Joep Nicolas, als de moderne concurrent van de meer traditionele Limburgse Kunstkring.
Leden kunnen alleen zijn scheppende kunstenaars, die kunnen worden ingedeeld in de groepen vrije- en toegepaste kunsten. De voorlopige lijst van aangesloten aangeslotenen bevat de namen van : Edmond Bellefroid, Charles Eyck, Han Jelinger, Harrie Koolen, Paul Kromjong, Hub Levigne, Judy Michiels van Kessenich, Joep en Suzanne Nicolas, Jef Scheffers, Henri Schoonbrood, Cephas Stauthamer, Charles Vos, Paul Windhausen (groep vrije kunsten -beeldhouwkunst, schilderkunst, grafische kunst-) en Edmond Bellefroid,  Alphons Boosten, Charles Eyck, Hub Levigne, Henri Reck, Jef Scheffers, Henri Schoonbrood, Jos Wielders, Willy Marres, Charles Nypels, Alexander Schols, Willem  Veltman (groep toegepaste kunsten -glasschilderkunst, decoratieve schilder- en beeldhouwkunst, typografische kunst- en architectuur). Deze lijst laat zien dat "Limburg" met meer recht en reden in de naam voorkomt dan het geval was in de Limburgse Kunstkring uit de provinciehoofdstad.  De leden komen bij elkaar in café Aux Pays Bas aan het Vrijthof in Maastricht.
De vereniging trad ook op als vakbond, wat zeer belangrijk was voor de kunstenaars tijdens de crisisjaren. De professionalisering van kunst in Limburg valt samen met een plotseling toenemende belangstelling voor het werk van Limburgse kunstenaars buiten de eigen kring.
Vanaf 1934 exploiteert Stols samen met Bas van Pelt de kunstzaal "De Gulden Roos", gelegen aan Grote Looiersstraat in Maastricht. De kunstzaal wordt op 16 juni 1934 geopend met een zeer breed opgezette tentoonstelling van beeldende kunst en kunstnijverheid uit Maastricht.
In mei 1937 organiseerde zij een tentoonstelling in de kunstzaal "De Gulden Roos" aan de Looiersstraat.
Er is een voortdurende wrijving tussen de Limburgse Kunstkring en de Kunstenaarsvereeniging Limburg. De eerste krijgt gemeentelijke subsidie en heeft de mogelijkheid exposities te organiseren in het Stedelijk Museum in het Generaalshuis aan het Vrijthof. De Kunstenaarsvereeniging Limburg moet het hebben van de goede contacten van de bestuursleden Joep Nicolas en Alexander Stols, die de leden in staat stellen deel te nemen aan de exposities en van de mogelijkheid te exposeren in de kunstzaal De Gulden Roos.
De opmars van de leden van de Kunstvereeniging Limburg lijkt niet te stuiten en ook hun deelname aan de Wereldtentoonstelling in Parijs 1937 is een succes.
Het conflict tussen de Kunstenaarsvereeniging Limburg en de Limburge Kunstkring is in november 1937 op zijn hoogtepunt. Dit naar aanleiding van een Limburgse kunsttentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum, die werd  samengesteld met medewerking van  de Kunstenaarsvereeniging met voorbijgaan aan de Kunstkring Limburg.
Broodnijd lijkt de werkelijke reden voor het schisma in de Limburgse kunstwereld, waarbij de professionele werkzame kunstenaars unaniem kiezen voor de nieuwe Kunstenaarsvereeniging Limburg en de amateurs noodgedwongen lid blijven van de Limburge Kunstkring. Bij de Kunstenaarsvereeniging Limburg sluiten zich bovendien een aantal voorheen niet-georganiseerde kunstenaars, die vooral van buiten Maastricht afkomstig.
Het succes van de jaren 1936-1937 wordt  gevolgd door het vertrek van Joep Nicolas naar de Verenigde Staten en Alexander Stols naar Den Haag in 1939, waardoor de Kunstenaarsvereeniging Limburg nog slechts een zieltogend bestaan is gegund.
De Kunstenaarsvereeniging Limburg werd in april 1941 opgeheven.
 
9.  Het gesamt(kunst)werk [8]
Met "Gesamt(kunst)werk" wordt aangeduid dat een (kunst)werk (hier een kerk) dat als een totaalwerk (zowel exterieur als interieur) werd ontworpen.  De Limburgse architecten Peutz en Boosten maakten bij bouw van een kerk vaak gebruik van dit concept. De inrichting werd in samenwerking met veelal Limburgse kunstenaars (zoals Charles Vos) als een totaal concept gepresenteerd en aan de Bouwcommissie voorgelegd.
Toelichting van het begrip Gesamt(kunst)werk aan de hand van de kerk van Vrank (Heerlen).
De kerk van Antonius van Padua te Heerlen (Vrank) is een uitstekend voorbeeld van een Gesamt(kunst)werk.  Het kerkgebouw is van cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van een geestelijke en typologische ontwikkeling.  Het kerkgebouw met klooster bezit architectuurhistorische waarde vanwege het bijzonder belang voor de geschiedenis van de architectuur, als voorbeeld van een Gesamt(kunst)werk binnen het oeuvre van architect F.P.J. Peutz, wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp en de ornamentiek. Ensemblewaarde ontleent het kerkgebouw aan de situering: aan de rechterzijde verbonden met het klooster van de Franciscanen en in de directe nabijheid van de voormalige mijnwerkerskolonie Husken, welke inmiddels is afgebroken, en daarmee van belang voor het aanzien van dit deel van de gemeente Heerlen. Het kerkgebouw is van algemeen belang wegens de architectonische gaafheid van het exterieur en een het interieur; vanwege de belangwekkende inrichting met werk van een keur van Limburgse kunstenaars o.a. Ch. Eyck, Ch. Vos, R. Smeets en H. Levigne; en de hoge mate van architectuurhistorische zeldzaamheid.
De kerk ter ere van Sint Antonius van Padua, is gebouwd in 1929 naar een ontwerp van architect F.P.J. Peutz. De bouwstijl van de kerk is traditionalistisch met invloed van de Neo-Gotiek. De kerk is aan de rechterzijde verbonden met het klooster van de Franciscanen. (Het klooster is in 2007 verlaten).
Het is een eenbeukig halfvrijstaand kerkgebouw. Haaks op de linkerzijgevel en de rechterzijgevel ter is hoogte van de apsis een aanbouw van een kinderkapel. Het kerkgebouw is aan de rechterzijde verbonden met kloostergebouw der Franciscanen. Het toegepaste bouwmateriaal is baksteen. Verspringende zadeldaken gedekt met Hollandse pannen. Het dak ter hoogte van de apsis is bekroond met slanke vieringstoren en voorzien van ramen met bladlancetten. Klokkenstoel met gelui bestaande uit twee klokken van onbekende gieters, diameter resp. 70 cm en 79 cm.
Er is een vooruitspringend ingangsportaal met trapsgewijs terugspringend spitsboogvormig metselwerk. Frontgevel van portaal met schouderstukken, en topgevel met sluitsteen in kunststeen. Drie toegangstreden in baksteen. In dit portaal vier rechthoekige houten deuren met kleine panelen, waarvan twee deuren in de zijwanden. Twee toegangsdeuren terugliggend en met omlijsting in hardsteen en gescheiden door sculptuur in hardsteen met een voorstelling van Sint Antonius vervaardigd door Charles Vos. Aan de bovenzijde van deze twee deuren in timpaan eveneens een sculptuur in hardsteen met een voorstelling van Christus. Muren rond de entree bekleedt met platen hardsteen. Portaal met plafond met baksteen kruisribgewelf. Aan weerszijden van de toegang en in de zijgevels van het portaal smalle hoge venstertjes. Aan bovenzijde van het portaal in de topgevel van het middenschip een rond glas-in-lood venster.
De zijgevels van de kerk tellen zes venstertraveeën gescheiden door lisenen in baksteen. In elke travee een driedelig glas-in-lood venster met een stompe spitsboogvorm. Onder de dakrand een bloktand versiering in baksteen. De zijgevels van de twee kinderkapellen tellen drie venstertraveeën. In elke travee drie rechthoekige glas-in-lood vensters. Aan de benedenzijde van de vensters afgeschuind metselwerk. In de kopgevel van de kinderkapel aan de linkerzijde van de apsis een rechthoekige houten deur met aan de bovenzijde een spitsboogvormige nis met hierin gekleurd keramiek met een voorstelling van Sint Barbara, patrones van de mijnwerkers. In de kopgevel van de kinderkapel aan de rechterzijde van de apsis een spitsboogvormige nis aan de bovenzijde van de deur met hierin gekleurd keramiek met een voorstelling van Sint Bernardus. Aan de bovenzijde van de deur een rond glas-in-lood venster. Kopgevel van beide kinderkapellen met schouderstukken en topgevelbekroning in kunststeen. Het apsisgedeelte bezit een hoger dak bekroond met torentje. In de zijgevels van dit gedeelte, boven de kinderkapellen een groot glas-in-lood venster met baksteen tracering en met een stompe spitsboogvorm. De venstertracering heeft een bloem/blad-vorm. Aan de achterzijde van de apsis een uitbouw met schuin dak. In de oksel van deze uitbouw en de kinderkapel aan de linkerzijde een kleine sacristieruimte met lessenaarsdak. Dak van sacristieruimte verdiept gelegen. Sacristieruimte met rechthoekige houten deur met aan weerszijden een rechthoekig venster met tralies. In de oksel van deze uitbouw en de kinderkapel aan de rechterzijde een uitbouw met lessenaarsdak met hierin de verwarmingsketel.
Van het interieur zijn onder meer van belang: kerkvloer met leisteen tegels; spits toelopend houten plafond rustend op stalen balken, op deze stalen balken schilderingen van Charles Eijck met voorstellingen van engelen. Vensters in de zijgevels gebrandschilderd door Charles Eyck. Tegen de zijgevels veertien kruiswegstaties in verglaasde keramiek vervaardigd door Charles Vos. Altaarvloer van omstreeks 1970. Vóór het altaargedeelte een grote spitsboog in baksteen ; altaargedeelte met kruisribgewelf; achter het altaar een muurschildering door Charles Eyck. Hoofdaltaar en beide zijaltaren in grijs-bruine marmer. Hoofdaltaar met hierop een tabernakel en kruis in koper, en koperen kandelaars. Maria-altaar aan de linkerzijde met hierop een beeld in keramisch materiaal. Aan het plafond ter hoogte van het hoofdaltaar een afbeelding van Maria op een houten paneel met hieromheen een stralenkrans in hout. In de zijgevels van het hogere altaargedeelte twee grote glas-in-lood vensters met aan de linkerzijde een Christusraam en aan de rechterzijde een Maria-raam. Beide vensters naar een ontwerp van Charles Eyck. In de voormalige kinderkapellen aan de linker- en rechterzijde van het altaar in beide zijgevels negen glas-in-lood vensters naar een ontwerp van glazenier René Smeets. In de achterwand een rond glas-in-lood venster naar een ontwerp van René Smeets. Vloer in deze ruimten van omstreeks 1970. Het oxaal rust op een drietal spitsbogen in baksteen. Onder het oxaal aan de linkerzijde een Barbara-beeld van Charles Vos. In de baksteen balustrade van het oxaal op de hoeken aan beide zijden een sculptuur in steen van Charles Vos. Onder het oxaal een tweetal beelden in keramiek van Charles Vos. Boven het oxaal een rond glas-in-lood venster van glazenier Hub Levigne van omstreeks 1950. De doopkapel rechtsachter in de kerk door smeedijzeren hek afgescheiden van kerkruimte. In de doopkapel een doopvont met kuip in bruine marmer en met koperen deksel. Achter de doopvont aan de wand een Calvariegroep in keramisch materiaal. De oorspronkelijke doopkapel bevond zich in een ruimte tussen kerk en klooster bij de verbindingsgang. Deze ruimte is thans niet meer als zodanig in gebruik.
In 1926 ontving de Franciskaanse geestelijke, pater Bernardus Teunissen van de bisschop van Roermond en van zijn Provinciaal de opdracht om voor de mijnwerkerswijk Vrank-Huskes een kerk te bouwen. In de wijk woonden 2000 mijnwerkers van 13 verschillende nationaliteiten met, naast Nederlanders, Polen, Hongaren, Oostenrijkers, Tsjechen, Italianen en anderen. Pater Teunissen was kennelijk goed in het "bij elkaar bedelen" van financiën want reeds in 1930 kon de kerk van de toen nog jonge architect Frits Peutz worden ingezegend door deken Nicolaye van Heerlen.
Peutz maakte er in verschillende opzichten een kunstwerk van. Technisch door vernuftig gebruik van beton en staal om toekomstige mijnschade te voorkomen. De stalen, gotiserende bogen met in de punt een scharnierachtige verbinding zijn in het interieur heel goed zichtbaar. Aan de achterkant van de kerk is het betonnen fundament duidelijk zichtbaar. De constructie is succesvol gebleken.
Maar wellicht belangrijker nog is het feit, dat Peutz direct vanaf het begin (soms nog jonge) Limburgse kunstenaars bij de bouw heeft betrokken. In de kerk zelf zijn dat vooral Charles Eyck (glas-in-lood en muurschildering) en Charles Vos (keramische beelden inclusief kruisweg). In de jongens- en de meisjeskapel en in de sacristie zijn ook glas-in-loodramen van René Smeets, Reinald Rats, Henri Jonas en H. Schoonbrood te bewonderen.
Jammer is, dat de beide kapellen vanwege energiekosten niet meer direct verbonden zijn met het koor, waardoor een deel van het effect verloren is gegaan.

 


[1] deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
[2] deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002 
[3] deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
[4] deze paragraaf is gebaseerd op
Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
www.akkv.nl, 2007
[5]  deze paragraaf is gebaseerd op Pouls, ware schoonheid of louter praal. De bisschoppelijke bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg. Maastricht 2002
[6] Deze paragraaf is gebaseerd op:
Dickhaut, Gezicht van Maastricht, beeldende kunst in Maastricht tussen 1900 en 1940; Vierkant Maastricht 22, Maastricht 1995
Gorissen. Mathias Kemp 1890-1964, een leven voor Limburg; Vierkant Maastricht 17, Maastricht 1991
Ubachs en Evers, Historische encyclopedie Maastricht, Zutphen 2005
Dickhaut, 1937 Hedendaagse Limburgsche Kunst, retrospectie en reconstructie; Historische Reeks Maastricht deel 5, Maastricht 1999.
[7] Dickhaut, Gezicht van Maastricht, beeldende kunst in Maastricht tussen 1900 en 1940; Vierkant Maastricht 22, Maastricht 1995
Gorissen. Mathias Kemp 1890-1964, een leven voor Limburg; Vierkant Maastricht 17, Maastricht 1991
Ubachs en Evers, Historische encyclopedie Maastricht, Zutphen 2005
Dickhaut, 1937 Hedendaagse Limburgsche Kunst, retrospectie en reconstructie; Historische Reeks Maastricht deel 5, Maastricht 1999. 
[8]  www.kerkgebouwen-in-limburg.nl, maart 2008

Maria met Kind (Grote Gracht)

Adres: (voormalig) Jeanne d'Arc College Grote Gracht 76, 6211 SZ Maastricht, nu eigendom Universiteit Maastricht.
 
In 1915 diende het Bestuur van de Zusters Ursulinen van Maastricht en Eijsden een verzoek in voor de oprichting van een katholieke HBS voor meisjes in Maastricht. In mei 1916 werd het verzoek goedgekeurd en kon de nieuwe school haar poorten openen in de lokalen van de voormalige kweekschool in de Capucijnenstraat. In het volgend jaar werd een deel van het klooster aan de Grote Gracht ingericht als lokalen.
Naar ontwerp van architect Sandhövel werd op de Grote Gracht in expressionistische stijl het Jeanne d'Arc gebouwd. De uitbreiding aan de linkerzijgevel dateert uit 1939 en is een ontwerp van architect Boosten waarin de vormentaal van het Nieuwe Bouwen gecombineerd is met het gebruik van een in de regio traditioneel bouwmateriaal, nl zandsteen.
In de zijgevel is in een hoekblok een sculptuur van Maria met Kind geplaatst.
Maria is ten voeten uit staande afgebeeld. Zij draagt over haar kleed een mantel die aan de voorkant iets openvalt. Aan haar rechterzijde draagt zij haar Zoon, die ze met beide armen omklemt. Moeder en Zoon kijken de toeschouwer aan.
Aan haar linkerzijde klimmen lelies omhoog.
 
 
 
maandag, 18 maart 2013 00:00

Veldkruis (Heerlerheide)

VELDKRUIS (Heerlerheide)
Unolaan, Heerlerheide (Op den Bok) [1]
Houten veldkruis
Niet gesigneerd, niet gedateerd [1933]
 
Mejuffrouw Durlinger had na inzameling van gelden in 1878 een kapel laten bouwen aan de Unolaan. In 1933 werd de kapel afgebroken omdat ze in de weg stond. Ter vervanging zou er een veldkruis komen.
Charles Vos kreeg de opdracht een kruisbeeld in hout gesneden te vervaardigen. Op de tentoonstelling M en K werd in september 1933 het nieuwe kruisbeeld geëxposeerd.
Op den Bok vond op vrijdag 1 juni 1934 de inzegening van het kruisbeeld plaats. In feestelijke optocht waren honderden parochianen samen met een aantal notabelen (o.a. de burgemeester vergezeld door vier wethouders) naar Op de Bok getrokken. Pastoor Derckx sprak een welkomstwoord. Na de pastoor sprak burgemeester Van Grunsven de menigte toe en het kruisbeeld werd onthuld.
 
Het beeld is verloren gegaan. Op de hoek Unolaan/Beneluxlaan is een nieuw kruis geplaatst in 2006 met o.a. de tekst " Veldkruis, + 1962 verdwenen, in ere hersteld"
 
 
orml32a
 
dit het veldkruis door Charles Vos gemaakt
23229orml32c.jpg
 
foto: De jonge werkman, jrg 18, 1935, no 11
orml32b 
 
de situatie maart 2013

[1] Limburger Koerier van 25 september 1933 en 2 juni 1934; www.rijckheyt.nl; www.veldkruus.nl; Vandenberg O., Kruisen en Kapellen in Land van Herle 1962 nr 1 blz 12-19 en nr. 2/3 blz 75-80; Ad W, Limburgsche Portretten, Charles Vos in Nedermaas september 1933, blz 26